donderdag 1 juni 1950
Monteux in 1951 wèl naar Europa
(Van onze muziekredacteur)
In tegenstelling met wat enige tijd geleden werd bekendgemaakt, zal het dit jaar niet de laatste maal zijn, dat
Pierre Monteux naar Europa komt, aldus deelt mevrouw Monteux ons mee.
Leidende figuren in ons kunstleven waren er inderdaad van overtuigd, dat Monteux in de toekomst in Amerika zou blijven, maar reeds nu heeft hij voor 1951 contracten voor het festival in Bordeaux en voor concerten in Engeland en Italië.
donderdag 1 juni 1950
Voorverkoop "Holland Festival"
Een nacht in de rij voor feest op 15 juni
(Van onze muziekredacteur)
De openbare voorverkoop voor het Holland Festival is vanmorgen om 9 uur begonnen. Niet dat toen pas het publiek zich
voor de kassa's van de Stadsschouwburg in Amsterdam begon te verdringen. Verre van dat, want gisteravond om 8 uur
was er al iemand die de moed opbracht de eerste te zijn van een rij, die om 12 uur tot twintig en om halftwee tot
zestig personen was uitgegroeid. De heren Peter Diamand en Henk de By, resp. secretaris en perschef van het
Festival, beloonden die moedige pioniers door hun - midden in de nacht - op koffie en sigaretten te tracteren in een
klein cafeetje op het Leidseplein. Tot de politie er een eind aan maakte: het was immers na één uur.
Al die mensen en zij die volgden, kregen volgnummers en toen vanmorgen om 9 uur de kassa's opengingen stond er een enorme rij van honderden belangstellenden. Men nam eerst een proef, waaruit bleek, dat er ongeveer 30 personen per uur konden worden geholpen.
Men had om halfelf al zoveel volgnummers uitgereikt, dat de bureaulisten tot en met Zaterdag volop werk hebben.
vrijdag 2 juni 1950
"Kunst der Lage Landen" geopend
Koos van de Griend's symphonie beleefde haar première
Jan Out dirigeerde Gelders Orkest
"Iedereen is er", zei mij een van Nederlands bekendste componisten gisteravond in Musis Sacrum te Arnhem, waar het muziek- en toneelfeest "Kunst der Lage Landen" werd geopend met een orkestconcert onder auspiciën van "Maneto". "En verder is er niemand", liet hij er op volgen. Met die schijnbaar raadselachtige woorden sloeg hij de spijker op zijn kop, want inderdaad was de Nederlandse muziekwereld sterk vertegenwoordigd, dirigenten, componisten, velen waren er, iedereen. En behalve hen was er een verwaarloosbaar groepje belangstellenden, zo verwaarloosbaar weinig, dat men met enig recht van "niemand" mocht spreken.
Jammer, vooral jammer, omdat het initiatief tot dit Nederlandse kunstfeest van de Stichting "Sonsbeek '49" stellig op meer belangstelling recht had, jammer ook omdat de symphonie van de enige maanden geleden gestorven Koos van de Griend haar première beleefde: een alleszins de aandacht verdienende gebeurtenis.
Die symphonie bleek een duidelijkbeeld te geven van de persoonlijkheid die Van de Griend geweest is. Een sterk geëmotioneerde muziek is het, die vooral in de heftig bewogen delen een grote overtuigingskracht ademt. Dat de componist zijn vak grondig beheerst, bewijzen met name het kernachtige, met rake invallen doorspekte eerste deel en de door een uiterst vernuftige en prachtig voorbereide climax frapperende finale.
Al dit geladen materiaal is in een strenge, volledig beheerste vorm gegoten en vooral hierdoor maakte het goed geïnstrumenteerde werk een sterke indruk. Het tweede en derde deel leken mij zwakker, maar dat komt in aanzienlijke mate op rekening van de niet juist gekozen tempi van dirigent Jan Out, die overigens een knappe prestatie leverde met zijn Gelders Orkest.
Daarvóór had men de Passacaille en Mars gehoord uit de muziek bij "De Vliegende Hollander" van Matthijs Vermeulen: een in wezen harmonisch gedachte muziek, overzichtelijker en minder gecompliceerd dan men van deze componist gewend is, maar met een nogal conventioneel verloop. Te lang ook en daardoor niet steeds boeiend. Het blijft overigens de vraag of het geheel beter kan klinken; in deze uitvoering was dat lang niet altijd het geval.
In Pijper's toneelmuziek bij "De Storm" was Roos Boelsma (zang) de uitstekende soliste en Margot Broeders gaf haar beste krachten aan het harpconcert van Henri Zagwijn.
Burgemeester Chr. G. Matser had de avond met een korte toespraak geopend en onder de schaarse aanwezigen bevonden zich twee van de zes Parijse burgemeesters.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 3 juni 1950
Drie kwartetten bewezen meesterschap van Belgische componisten
A'dams Strijkkwartet speelde in de Kleine Zaal
Kleine landen als België en Nederland hebben nog steeds weinig naam in de officiële muziekwereld, althans op scheppend gebied. Dat dit wat ons land betreft ten onrechte zo is, wisten wij reeds lang. Sinds gisteravond is het duidelijk dat ook België zich met gemak in het internationale milieu zou kunnen handhaven en te oordelen naar het aan drie Belgische strijkkwartetten gewijde programma, door het A'dams Strijkkwartet in de kleine Concertgebouwzaal van de hoofdstad uitgevoerd, is het niet overdreven te beweren dat onze Zuiderburen ver boven het gemiddelde internationale niveau uitsteken.
Want de ten gehore gebrachte werken van Jean Absil, Victor Legley en Raymond Chevreuille - hoe verschillend ook in stijl en uitdrukkingswijze - zijn zonder voorbehoud gave meesterstukken. En er zijn weinig landen welke meer dan één componist bezitten die tot gelijke prestaties in staat is.
Die kwartetten bleken alle drie uitmuntend gecomponeerd te zijn, met een verrassende kennis van de mogelijkheden der combinatie en met een even treffende beheersing van de vorm. Absil is stellig de minst vooruitstrevende, doet in melodiek aan Franck en Debussy denken, maar boeit door de opgewekte onbekommerdheid van zijn muzikanteske invallen.
Legley bezit een aanmerkelijk nieuwere uitdrukkingswijze, gaat dieper en bereikt een sterke, verinnerlijkte expressie, waardoor vooral de langzame delen niet zelden een aangrijpende indruk maken. En Chevreuille zoekt zijn kracht in een breed-opgezette melodiek van dramatische allure, die alle elementen van het theater in zich draagt. Het zou mij niet verbazen als hij zich met succes op het terrein van de opera zou begeven. De geladenheid van zijn kwartet berust grotendeels op de vehementie van de prachtig gebruikte rhythmiek en vooral hierdoor boeien de motorische fragmenten voortdurend.
Het was een hartverheffende avond, waarvoor men behalve de Sectie Holland der I.S.C.M. (die dit uitwisselingsconcert in samenwerking met MANETO organiseerde) bovenal het Amsterdams Strijkkwartet bijzondere dank verschuldigd is: het heeft deze zeer moeilijke werken subliem gespeeld.
LEX VAN DELDEN
woensdag 7 juni 1950
Prof. Dr. Jan Romein: "Omroep verbiedt ten onrechte STOTIJN om op te
treden"
(Van onze muziekredacteur)
"Of de VARA en NCRV juist handelden door de hoboïst Haakon Stotijn het optreden voor de Hilversumse microfoon in den
vervolge te verbieden? Naar mijn mening stellig niet. Ik kan niet inzien wat de politieke overtuiging van Stotijn er
in dit geval mee te maken heeft, het gaat hier immers niet om rechtstreekse politieke voorlichting, de man speelt
voor de radio alleen maar hobo". Dat is de mening van prof. dr. Jan Romein, met wie ik een gesprek had over
bovenstaande kwestie, die nogal wat stof heeft doen opwaaien.
Mr. J. A. W. Burger heeft het standpunt van de VARA vorige week in Vrij Nederland toegelicht en uit die ingezonden brief kon men vernemen, dat men Stotijn niet meer voor de microfoon wenst te laten optreden wegens zijn deelneming aan de door communisten opgezette en geleide "vredescomité's". "Waarom mag Stotijn daaraan niet meewerken? Hij wil voor de vrede ijveren", zet prof. Romein uiteen, "dat is zijn goed recht, zelfs al zou hij het mis hebben met de door hem gebruikte wegen. Daar komt nog bij, dat een omroepvereniging wel een particulier karakter draagt, maar in de practijk regeringssubsidie krijgt, waardoor zij deels een instelling wordt van de gemeenschap. En juist die laatste overweging heeft bij mij het vermoeden gewekt dat de tegen Stotijn genomen maatregel van hogerhand min of meer is geïnspireerd, en in ieder geval stilzwijgend is goedgekeurd. Ik zie daarin een van de bewijzen, dat men het Amerikaanse voorbeeld slaafs navolgt. Dat is onwaardig en onvrij".
Aan de reeds geciteerde verklaring van de hand van mr. Burger ontlenen wij nog: "De massa der arbeiders ziet in de VARA een strijdmakker voor het democratisch socialisme en begeert haar vertrouwen in die omroep gepersonificeerd te zien en dientengevolge over te dragen aan de regelmatige medewerkers van die omroep." Hoe denkt prof. Romein hierover?
"Wel, dat de massa de naam van Stotijn verbindt aan die vredesbewegingen, weiger ik aan te nemen", zegt hij, "daarvoor zijn die acties te weinig bekend. En verder, heeft de practijk dan bewezen, dat de massa haar vertrouwen in de VARA geschokt ziet door het optreden van Stotijn? Met andere woorden, heeft de VARA over deze kwestie protestbrieven ontvangen? Ik vermoed van niet. Principieel gesproken lijkt mij de gevolgde gedragslijn volkomen fout. Want als de VARA inderdaad wil bereiken wat de heer Burger beweert, dan zou iedere medewerker politiek beoordeeld moeten worden. Aan het eind van deze weg staat een goed functionerend spionagesysteem en dan heeft men precies het tegenovergestelde bereikt van de democratische vrijheid, die men beweert zo vurig te willen handhaven."
"Stotijn heeft blijkbaar het besef dat er iets gedaan moet worden om de kloof tussen West en Oost te overbruggen, om de vrede te bewaren", meent prof. Romein, "en daarin staat hij waarlijk niet alleen. Een uitgebreide schare intellectuelen heeft van 28 Mei tot 4 Juni in Venetië het oprichtingscongres bijgewoond van de Société Européenne de la Culture, die hetzelfde wil. In het oprichtingscomité hebben vooraanstaande Europeanen zitting, het merendeel van hen is geen communist. Namen? Ik noem Ansermet, Barrault, prof. Karl Barth, Benda, Chagall, Cocteau, Connolly, Benedetto Croce, Duhamel, Gide, John B. Haldane, Honegger, Julian Huxley, Ibert, Jouvet, Malipiero, Thomas Mann, Mauriac, Laurence Olivier, Hermon Ould, Priestley, Salacrou, Sartre, Silone, en om enkele Nederlanders te vermelden: prof. Th. Locher, prof. G. van der Leeuw, prof. N. Donkersloot, prof. H. J. Pos, jhr. D. C. Roëll, dr. J. Suys, prof. W. F. Wertheim, Victor van Vriesland en Charles Eyck.
Ook ikzelf heb er zitting in en voor het uit te geven jaarboek heb ik een artikel geschreven. De Société laat eens per twee maanden een blad verschijnen, dat de titel "Comprendre" draagt. Uit dit alles ziet men dus, dat er inderdaad ook niet-communistische pogingen worden gedaan om de vrede te bewaren", aldus prof. Romein.
woensdag 7 juni 1950
Consequent of niet?
Het geval Stotijn
(Van onze muziekredacteur)
DE VARA en NCRV zullen in de toekomst de hoboïst Haakon Stotijn uit de omroep weren. Het nuchtere feit heeft de
voor- en tegenstanders van die maatregel enige tijd beziggehouden en wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken,
dat de omroepverenigingen te ver zijn gegaan. Prof. Dr. Jan Romein zegt er in een interview met ons duidelijke
dingen over, waarbij wij ons kunnen aansluiten.
Behalve de principiële zijde heeft de zaak nog een andere kant, van practische aard. Stotijn is immers niet persoonlijk ontslagen, maar de kamermuziekensembles waarvan hij deel uitmaakt, hebben te verstaan gekregen, dat zij slechts konden optreden indien de hoboïst aan die uitzendingen niet zou meewerken. Vier gezelschappen zijn hierbij betrokken: Alma Musica, Concertgebouwkwintet, Amsterdams Kamermuziek Gezelschap en Paul Godwin-sextet. Door het besluit van VARA en NCRV oefent de radio duidelijk invloed uit op de samenstelling van deze vier ensembles. En dat lijkt ons een aangelegenheid die de omroepverenigingen in het geheel niet aangaat.
Engageren zij een groep musici, dan blijft de samenstelling van die groep voorbehouden aan de leiding der respectieve ensembles. De radio kan zich slechts bepalen tot vrije keuze van die ensembles. Dus: òf men engageert òf men engageert niet. Heeft men eenmaal afspraken met een bepaald ensemble gemaakt dan dient men zich daaraan te houden. Door later voorwaarden te stellen zoals thans is gebeurd, benadeelt men financieel de betreffende gezelschappen in ernstige mate òf men dwingt ze oncollegiale stappen te ondernemen, alleen maar om het optreden voor de radio te kunnen continueren.
Men mag zich overigens met enige nieuwsgierigheid afvragen of onze omroep in den vervolge consequent te werk zal gaan. Gebeurt dit inderdaad, dan kan men er verzekerd van zijn, ook het Concertgebouworkest niet meer door de aether te horen. Want van dit orkest is Stotijn de eerste hoboïst. Wij geloven vooralsnog, dat de omroepverenigingen het niet in het hoofd zullen halen ook op de samenstelling van ons eerste orkest invloed uit te oefenen. En wij houden het dan ook op de inconsequentie van de leiders in Hilversum....
Het zou verkieslijk zijn als de omroep uit deze te verwachten inconsequentie een nieuwe consequentie zou trekken. Dat zal dan betekenen, dat men Stotijn niet alleen toestaat zijn hobo te bespelen in het verband van het Concertgebouworkest, maar bovendien als lid van de andere ensembles, waarvan hij deel uitmaakt. Daarmee zal een op emotionele gronden genomen besluit uit de wereld zijn geholpen.
zaterdag 10 juni 1950
Concertgebouw als historisch museum
Twaalf componisten prijken in de Kleine Zaal (in gouden letters)
En vier en veertig in de Grote
(Van onze muziekredacteur)
DUIZENDEN Nederlanders hebben in de loop der jaren hun schreden gericht naar het Amsterdamse Concertgebouw en zich
er overgegeven aan de bedwelmende of ontnuchterende klanken van muziek. Tallozen zijn vaste bezoekers geworden van
Grote of Kleine Zaal, tallozen brengen er tientallen en zelfs meer dan honderd uren per jaar door en zijn geheel
vertrouwd geraakt met sfeer en details van die concertruimten.
Of zij er alle bijzonderheden van hebben opgemerkt? Wel, dat is lang niet zeker en stellig zal velen ontgaan zijn welke componisten het vergund is er met hun namen in vergulde letters te prijken. De historische documentatie van namen begint overigens langzamerhand een probleem te worden; zowel Grote als Kleine Zaal bezit immers geen vacante naamplaten meer en het zal dan ook niet lang duren of een beslissing zal moeten worden genomen om ruimten daarvoor te vinden. Als men ten minste niet de indruk wenst te wekken een collectie van historische namen aan de wand te willen hebben.
Wie in de Kleine Zaal zit, het gezicht naar het podium, zal vóór zich van links naar rechts de namen ontdekken van Haydn, Beethoven en Mozart en verder naar rechts gaande Schubert, Schumann, Rubinstein, boven het balkon Hiller, Brahms, Grieg en ten slotte weer in de zaal Saint-Saëns, Mendelssohn en Bach, waarna weer Haydn, enz. volgt. Een verzameling, die om verschillende redenen merkwaardig is. Het alleropmerkelijkste is wel, dat de componist, wiens werken verreweg het meest in deze ruimte tot klinken komen, hier niet vertegenwoordigd is: Chopin, die behalve twee pianoconcerten vrijwel alleen maar kamermuziek schreef. Dat zijn naam wel in de Grote Zaal is aangebracht, maakt het geheel nóg vreemder...
Rubinstein, Hiller, Grieg en Saint-Saëns mogen dan een uitgebreid kamermuziekoeuvre op hun naam hebben staan, dat neemt niet weg dat daarvan niets meer wordt uitgevoerd; van Hiller en Anton Rubinstein kent men zelfs nauwelijks de naam nog. Toen het Concertgebouw verrees, waren deze figuren natuurlijk van enig belang en dat verklaart hun in gouden letters gerealiseerde aanwezigheid. Thans heeft de muziekgeschiedenis enkelen van hen naar het rijk der historische curiosa verwezen, en het zou niet onnatuurlijk zijn hun namen door andere te vervangen, al was het alleen maar om deze Kleine Zaal een levend begrip te doen zijn en geen museum. Een keuze te doen zal niet moeilijk zijn, want de voorraad is groot. Om een greep te doen: Debussy, Ravel, Fauré, Wolf.
Twee rijen
Al deze overwegingen zijn voor de Grote Zaal van gelijke kracht. Men beschouwt slechts de hier aangebrachte componistennamen. In twee rijen is dat gebeurd: één langs de balkonrand, één hoog langs de wanden. Om met de laatste te beginnen: rechts naast het orgel treft men eerst Bach aan en verder naar rechts gaande Haydn, Beethoven, Spohr, Schubert, Mendelssohn, Schumann, Verhulst, Niels Gade, Rubinstein, Brahms, Wanning, Clemens non Papa, Lassus, Sweelinck, Obrecht, Schuyt, Reincken, Gounod, Wagner, Liszt, Chopin, Berlioz, Weber, Cherubini, Mozart, Scarlatti, Lully en Händel. En langs het balkon leest men rechts eerst de naam van Pijper, verder Ravel, Reger, Wagenaar, Tsjaikowski, Zweers, Bruckner, Mahler, Franck, Diepenbrock, Debussy, Dopper, Richard Strauss, Röntgen en Bartók.
Dat een Nederlander als Verhulst hier een plaats vond is begrijpelijk voor wie zijn verdiensten voor het Nederlandse muziekleven kent. Lieden als Spohr, Niels Gade, Anton Rubinstein, Wanning en Reincken zijn reeds bijna vergeten, de namen van de laatste twee zelfs volledig. Daarom zij ter opheldering vermeld, dat de in Kampen geboren Johann Wanning, componist van koorwerken, in de 16de eeuw leefde en voornamelijk in Duitsland vertoefde. En van de Duitser Reincken (1623-1722) is - behalve zijn hoge leeftijd - het opmerkelijkste dat Bach naar Hamburg reisde om deze toentertijd beroemde organist te horen spelen.
Spohr en Gade hebben in de geschiedenis van het componeren een uitermate ondergeschikte rol gespeeld en Rubinstein zelfs een volledig betekenisloze. Zijn roem als pianovirtuoos zal er wel toe hebben bijgedragen hem een plaats te verschaffen onder de in goud geboekstaafde componistennamen in het Concertgebouw.
Gounod is nog steeds beroemd om zijn opera "Faust", Verdi met zijn "Traviata", "Troubadour", "Rigoletto", "Othello" is het niet minder. En bovendien heeft deze figuur van stellig groter formaat dan Gounod een Requiem geschreven dat nog regelmatig in de concertzaal wordt uitgevoerd. De vraag rijst: waarom wél Gounod in het Concertgebouw en niet Verdi?
Een onbevooroordeeld concertbezoeker zal zich misschien wel eens hebben afgevraagd, waarom de Slavische muziek zo pover is vertegenwoordigd. Vergeefs zal hij zoeken naar de namen van Dvorák en Smetana, vergeefs ook naar die van Moessorgski, die in vele opzichten als een baanbreker mag worden beschouwd.
Met het aanbrengen van de namen Pijper en Bartók is de vacante ruimte voor historische documentatie in de Grote Zaal nu wel volledig verbruikt. Het is bijzonder aanlokkelijk zich bezig te houden met de hierdoor ontstane problemen. Want wat zal er gebeuren: laat men de bestaande situatie intact, gaat men nieuwe ruimten zoeken, of zullen oude, reeds vergeten namen moeten verdwijnen? Men zal hier een keuze moeten doen en de consequentie er van is lang niet onbelangrijk. Laat men de thans aanwezige collectie intact of zoekt men in de toekomst nieuwe "naambordjes" er bij, dan is het resultaat een overzicht, een historisch gegroeide verzameling van namen, waaruit niet de waarde der onderscheidene componisten blijkt en waarin fossiele curiosa reminiscenties aan musea oproepen.
Durft men echter aan, die laatste te verwijderen, hetgeen op een grondige revisie van de gehele inventaris neerkomt, dan ligt het voor de hand die te vervangen door namen die tot de verbeelding spreken. Zo slechts zal de entourage van de Grote Zaal er toe bijdragen dat een levend milieu wordt geschapen, waarin elke volgende generatie zich thuis kan voelen. De geschiedenis zal dan wel uitmaken wanneer een volgende herziening nodig zal zijn.
maandag 12 juni 1950
Amsterdams Philharmonisch Orkest speelde in stadion
Het eerste concert na de oorlog in het Olympisch Stadion te Amsterdam heeft bitter weinig publiek getrokken. Slechts enkele honderden waren aanwezig en het stadion maakte een afschuwelijk verlaten indruk. Niet bepaald een situatie om het Amsterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Nico van der Linden tot grote daden te inspireren. De weinige aanwezigen hebben het dappere orkest met veel geestdrift beloond voor zijn uitvoering van werken van Weber, Mendelssohn en Liszt.
Of het Stadion zich leent voor dergelijke concerten, kan ik na deze uitvoering niet met zekerheid beoordelen, aangezien het niet was toegestaan ook op andere plaatsen te gaan luisteren dan op de eretribune, waar het orkest was opgesteld. Wél werd het duielijk, dat deze ruimte een bijzonder hinderlijke echo bezit, die met name op luide koperpassages van invloed is.
Op de perstribune - dus niet ver van het orkest verwijderd - ging reeds een deel van de geproduceerde klanken verloren, en men vraagt zich af wat er dan wel te horen zal zijn, als men op een verder gelegen tribune zit. Ik vrees het ergste.
LEX VAN DELDEN
maandag 12 juni 1950
Hollywood krijgt aarde uit Amsterdam
(Van onze muziekredacteur)
"De heer Van Beinum en ik gaan Woensdagmiddag aarde uit de grond van het Amsterdamse Concertgebouw graven; ongeveer
400 gram moet het zijn", zegt de Nederlandse zangeres mevrouw Faniëlla door de telefoon. "Waarvoor die aarde dient?
Op 1 Augustus vindt in de Hollywood Bowl - die enorme openluchtconcertruimte in Hollywood - een plechtigheid plaats,
welke de culturele eenheid der landen moet demonstreren. Voor Polen is Arthur Rubinstein daarbij aanwezig, voor
Oostenrijk Bruno Walter, voor Spanje José Iturbi, voor Frankrijk Darius Milhaud en Richard Hegeman vertegenwoordigt
ons land.
Wat die aarde er mee te maken heeft? Wel, uit 21 landen wordt naar Hollywood aarde gestuurd afkomstig van culturele instellingen. Die aardsoorten worden dan vermengd met grond van Hollywood en het geheel wordt - na sterilisatie - bewaard als symbool van culturele eenheid. De leiding van de Hollywood Bowl heeft de heer Van Beinum en mij uitgenodigd de Nederlandse aarde op te graven", aldus mevrouw Faniëlla.
vrijdag 16 juni 1950
Eerste ochtendconcert
Het eerste ochtendconcert in het Holland Festival, vandaag in de met bloemen versierde kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam, is een groot succes geworden. Het Nederlands Kamerkoor, onder leiding van Felix de Nobel, vond een vrij talrijk publiek, dat met een ongewoon intense aandacht naar een prachtig samengesteld programma heeft geluisterd.
Over de kwaliteiten van het ensemble te schrijven, is welhaast overbodig. Men kent de unieke koorcultuur er van en ook nu heeft men weer kunnen genieten van vaak sublieme zangkunst. Werken van Obrecht, Ockeghem, Brumel en Sweelinck gaven De Nobel's koorleden alle kansen hun niet geringe vocale capaciteiten te demonstreren en twee uitermate gecompliceerde barokke motetten van Bach vormden de grandioze bekroning van dit geslaagde concert.
George Stam speelde er de orgelpartij in en al was de stemming tussen orgel en koor niet steeds voorbeeldig - het optreden op een ochtend blijft voor een koor altijd een moeilijke zaak - toch maakte het geheel diepe indruk.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 16 juni 1950
Feestelijk concert opende het Holland Festival
Koninklijk paar aanwezig in versierd Amsterdams Concertgebouw
(Van onze muziekredacteur)
Honderden Amsterdammers verdrongen zich gisteravond bij het Concertgebouw om maar een glimpje op te vangen van
koningin Juliana en prins Bernhard, die het gala-openingsconcert van het Holland Festival zouden bezoeken. Het
gebouw zelf was in volle feesttooi, de rood-wit-blauwe vlaggen wapperden vrolijk en binnen, in de Grote Zaal,
vormden oranje, rode, witte en blauwe bloemen de passende versiering van het podium, waarop het Concertgebouworkest
plaats zou nemen om de eerste klanken van het Festival de wereld in te zenden.
Om half acht trad dan het koninklijk paar onder de op het balkon geplaatste, rode baldakijn en als één man verrees het publiek om het Wilhelmus te zingen: het plechtige begin van het Holland Festival. Vele hoogwaardigheidsbekleders waren aanwezig, o.a. de ministers Lieftinck, Spitzen, Schokking, In 't Veld, Mansholt, Götzen, Rutten en Teulings, staatssecretarissen, commissarissen der Koningin, ambassadeurs, Kamerleden, B. en W. van Amsterdam, van Den Haag en Utrecht.
Met Mendelssohn's Italiaanse Symphonie opende Van Beinum het concert: een bijzonder opgewekte en voortvarende inzet van een waarlijk feestelijke avond, die een eerste hoogtepunt vond in Myra Hess' vertolking van Mozart's pianoconcert in Es, KV 271. Het werd een uitvoering, die gekenmerkt was door een onopgesmukt, doorleefd musiceren, doortrokken van de milde persoonlijkheid der soliste. Van Beinum zorgde met het orkest voor een kamermuziekachtige begeleiding, die geheel paste bij de van elk virtuoos vertoon ontdane opvatting van Myra Hess. Zij oogstte een enorm succes.
Een even uitbundige ovatie viel Pijper's Derde Symphonie ten deel: zelden heeft men de tragiek van deze muziek sterker ondergaan dan in deze geladen uitvoering. Een subliem gespeelde "Vuurvogel" van Strawinski besloot het concert; de climax vlak voor het einde werd zo gespannen voorbereid dat de laatste klanken wel een opgewonden enthousiasme moesten veroorzaken.
Zo was dan het Holland Festival op een alleszins passende wijze in Amsterdam geopend, en vele genodigden richtten daarna hun schreden naar het Rijksmuseum, waar burgemeester d'Ailly, met enkele wethouders, een bijzonder geanimeerde receptie hield. Ook daar waren koningin en prins aanwezig. Ministers, kunstenaars, gezanten onderhielden zich er in opgewekte gesprekken en onder de talrijke gasten zagen wij ook mr. Mohammed Rum. Velen hebben er in stille bewondering Rembrandt's "Nachtwacht" aanschouwd bij de zacht deinende muziek van een vriendelijk spelend strijkje en onder het genot.....
(rest ontbreekt)
zaterdag 17 juni 1950
Amsterdam huldigde Pierre Monteux uitbundig na de "Oberon"
Van officier tot commandeur in orde van Oranje Nassau
Het geestdriftige applaus, dat gisteravond in de volle Amsterdamse Stadsschouwburg opklonk aan het eind van de première door de Nederlandse Opera van Weber's "Oberon", groeide tot een niet te stuiten orkaan van wilde toejuichingen, toen Pierre Monteux het toneel betrad. Terecht, want hij was het, die deze feestelijke opvoering in het Holland Festival met zijn grote persoonlijkheid doorstraalde en er de werkelijke ziel van was.
Die stormachtige bijvalsbetuigingen werden nóg nadrukkelijker, toen fleurige lampions boven het toneel naar beneden daalden, waarin een schild was opgehangen met het cijfer 75: de huldiging van Monteux t.g.v. zijn vijfenzeventigste verjaardag nam een aanvang. De Franse, Nederlandse en Amerikaanse vlaggen, aangebracht boven dat getal 75, waren een duidelijk symbool voor wie de levensgeschiedenis van deze dirigent ook maar enigermate kennen. En wie kent die niet?
In deze toepasselijke entourage sprak mr. H. J. Reinink Monteux toe en toen hij hem meedeelde, dat de Koningin hem benoemde tot Commandeur in de orde van Oranje-Nassau (waarin hij reeds officier was), begonnen de toejuichingen met hernieuwde onstuimigheid. Monteux gewaagde - zichtbaar ontroerd - van zijn liefde voor Nederland en daarmee was een eind gekomen aan deze uitbundige avond.
En de voorstelling zelf? Wel, de geschiedenis heeft tot nu toe bewezen, dat de "Oberon" "het niet doet", zoals dat heet. Ik kan dat alleszins begrijpen, maar na het succes, dat het werk gisteren bij het publiek oogstte, voel ik toch enige twijfel opkomen. De toekomst zal leren of het in Nederland wél repertoire kan houden.
De inhoud te vertellen, is een even omvangrijke als nutteloze bezigheid. Want heel dit onwaarschijnlijke verhaal van ridderlijke liefde, sprookjesachtige wonderen en namaak-onweer is niet veel meer dan een weinig samenhangende aaneenschakeling van vaak muzikaal geslaagde en even vaak dramatische, ridicuul-onhandige taferelen. Het theater-element is er bepaald zwak in vertegenwoordigd, maar de schaarse scènes, die indruk maken, zijn dan ook van een zeer bijzondere muzikale overtuigingskracht.
Het slot van de eerste akte is bijvoorbeeld grandioos en het koor aan het eind van de tweede staat stellig op gelijke hoogte.
Van de solisten waren het vooral Gré Brouwenstijn en Frans Vroons, die prachtige prestaties leverden, ondanks het feit dat hun partijen eerder instrumentaal dan vocaal zijn geschreven. Direct hierna noem ik Anna Pollak (van Sadler's Wells uit Londen) en Jos Burcksen: zij acteerden uitmuntend en hun zangcapacitetien bleken niet gering. Gré Landzaat was - hoe ongeschoold haar stem ook moge zijn - een alleraardigste Puck en slechts Jan van Mantgem als Oberon leek mij niet tegen zijn taak opgewassen.
De choreografie van Janine Charrat muntte uit door fantasie en levendigheid, al dient te worden opgemerkt, dat het ballet haar ideeën nog weinig nauwkeurig realiseerde. Miep Vleugels danste haar soli uiterst beheerst. Van der Vies had de ondankbare taak uit de zwakke dramatiek een aanvaardbaar geheel te ontwerpen. Hij kon bij voorbaat slechts in enkele scènes slagen, maar die waren dan ook vol kostelijke vondsten. Hordijk heeft met zijn décors een toneelbeeld geschapen, dat weinig ruimte bood voor overzichtelijke groepsopstellingen. Over de picturale kwaliteiten er van schrijft onze redacteur beeldende kunsten.
Het orkest klonk onder Monteux' dwingende persoonlijkheid als een verrassend nieuw en homogeen ensemble en enkele kleine onnauwkeurigheden zullen in de toekomst stellig verdwijnen.
Na afloop werd het feest in het American Hotel voortgezet: opnieuw werd Monteux gehuldigd en vele genodigden waren aanwezig toen mr. Reinink de nieuwe commandeur toesprak met een bijzonder geestig speechje. Hij werd daarin gevolgd door burgemaaster d'Ailly, die mevrouw Monteux bloemen aanbood.
Mr. J. W. de Jong Schouwenburg sprak namens het Concertgebouw vriendelijke woorden, de Wagnervereniging liet zich vertegenwoordigen en dr. Paul Cronheim (van de Ned. Opera) was de laatste spreker. Ook wethouder De Roos was aanwezig.
LEX VAN DELDEN
maandag 19 juni 1950
Residentie Orkest in Amsterdam
Van Otterloo dirigeerde symphonie van Jurriaan Andriessen
Ovaties voor Goldberg
Met een bijzonder onconventioneel programma heeft Willem van Otterloo en zijn Residentie-Orkest Zaterdagavond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam een schitterende Haagse bijdrage geleverd aan het Holland Festival. Daar was in de eerste plaats de kennismaking met Jurriaan Andriessen's Berkshire Symphonies, die in Amerika onlangs zoveel opzien baarden, en ook hier een groot succes oogstten. Dat is begrijpelijk, want deze symphonie is doordrenkt met een enorme musiceerdrift, met een overmoedige voortvarendheid welke wel indruk moeten maken.
Voortdurend wordt men overtuigt van het onbetwistbare talent van Andriessen, en al zijn zijn invallen niet altijd oorspronkelijk, men geeft zich toch gewonnen aan de verve en het vakmanschap waarmee hij zijn materie behandelt. De langzame inleiding getuigt overigens wel van persoonlijkheid en het intermezzo, dat de Finale onderbreekt, is bepaald indrukwekkend. Ook de rhythmisch belangwekkende inzet van dat laatste deel verraadt durf en initiatief om eigen wegen te gaan.
Toch kon ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat een strenge zelfcritiek nodig is om Andriessen te brengen tot de prestaties die men van iemand met zoveel talent mag verwachten. Zijn melodiek is bijvoorbeeld vrij zwak en het is niet toevallig, dat het langzame deel "In memoriam Alban Berg", gebaseerd op een twaalftoonsreeks van deze componist, een sterkere indruk maakt dan de snelle delen, waarin Andriessen zelf voor de thematiek moest zorgen.
Daarvóór had Szymon Goldberg ovaties in ontvangst te nemen voor zijn magistrale spel in Beethoven's Vioolconcert. Hij voerde het uit in een onbekende versie, die hij uit een oorspronkelijk manuscript samenstelde. Principieel belangrijke veranderingen bracht deze lezing niet, althans niet voor de onbevangen luisteraar, mogelijkerwijze wel voor de musicoloog. Goldberg's spel was overigens op zichzelf al ruimschoots voldoende om verrast te worden: zo puur van klank, zo meesterlijk van techniek en met zoveel begrip voor het wezen van deze muziek hoort men dit concert slechts zelden. En Van Otterloo's begeleiding was al even uniek; het werd een volledig samengaan van solist en orkest, zonder weifelingen, zonder onnauwkeurigheden.
Met Mozart's laatste Salzburger symphonie had Van Otterloo het concert geopend: een wonderlijk rijpe en volmaakte muziek in een al even pure uitvoering, waarmee het Residentie-Orkest bewees tot internationale hoogte te zijn gestegen. Copland's onbekommerde folkloristische "El Salón México" completeerde het programma en ook hierin kon men het prachtige orkestspel bewonderen van het Haagse ensemble.
Bijzondere vermelding verdient het feit, dat Van Otterloo zowel Mozart als de uitermate gecompliceerde stukken van Andriessen en Copland uit het hoofd dirigeerde: een niet geringe prestatie!
LEX VAN DELDEN
dinsdag 20 juni 1950
Artistiek pleidooi voor vluchtelingen
(Van onze muziekredacteur)
Een goed bezette kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam heeft gisteravond kunnen constateren, dat er onder de
internationale vluchtelingen van de Verenigde Naties stellig veel artistiek talent schuilt. Een zestal van deze
kunstenaars kwam de aandacht vragen voor het werk van de I.R.O., de internationale vluchtelingenorganisatie, die
sinds 1947 reeds een millioen personen een nieuwe, vaste woonplaats heeft verschaft.
De violiste Elise Cserfalvi kende men hier reeds; opnieuw heeft zij overtuigende bewijzen geleverd van haar vitaal en bruisend talent, van haar prachtig ontwikkelde techniek ook. Dat deed zij in Bach, Ravel en in Duo's van Bartók speelde zij samen met haar verloofde Arpad Gérecz, die vrijwel op gelijke hoogte staat. Ook hij verdient ruime kansen om zijn bijzonder kunstenaarschap te kunnen ontplooien.
De pianist Boris Maximowicz kwam met nadruk zijn plaats opeisen in de reeks romantische virtuozen; Ladislas Pudis demonstreerde - behalve een nog niet geheel vlekkeloze zangtechniek - zijn aanleg voor theaterkunst en zal zijn weg wel in de opera vinden. Charles Reiner's pianistische gaven zijn nog niet voldoende vrij ontwikkeld om reeds nu kans van slagen te hebben bij het opbouwen van een carrière. Voor de begeleiding zorgde de pianist Siegfried Oehlgiesser.
woensdag 21 juni 1950
Een ochtend Bach in Kleine Zaal
De ochtendconcerten van het Holland Festival beloven een doorslaand succes te worden. Zo was gistermorgen de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam volledig uitverkocht en er moesten zelfs nog stoelen op het podium worden geplaatst.
Terecht bestond er zulk een overweldigende belangstelling, want het Bachprogramma, dat de violist Szymon Goldberg met Janny van Wering (clavecymbel), Piet Nijland (viool) en Johan de Nobel (cello) uitvoerde, was met bijzondere smaak samengesteld: de sonate in E voor viool en clavecimbel, de partita in d voor vioolsolo en de sonate in C voor twee violen, clavecimbel en cello.
Er werd met ongehoorde doorleefdheid gemusiceerd en het verheugendst was wel, dat dit voor alle vertolkers in gelijke mate gold. Al kan men bezwaren hebben tegen een te veel aan nuanceringen, waardoor de opbouw dezer muziek soms te weinig ruggegraat kreeg, toch kwam men voortdurend in de ban van dit zeldzaam persoonlijke en meeslepende spel.
Eerste Volksconcert
Het eerste Volksconcert van het Holland Festival, gisteravond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam, was volledig uitverkocht. De volle zaal heeft een onalledaags programma horen uitvoeren door het Residentie-Orkest onder Willem van Otterloo, die het concert opende met Hendrik Andriessen's in opdracht van de Johan Wagenaarstichting gecomponeerde "Ricercare": een uitmuntend klinkend stuk met goede verhoudingen, dat door zijn welluidende melodiek duidelijk indruk maakte. De componist had een ovatie in ontvangst te nemen.
Willem Andriessen oogstte veel bijval met zijn doorleefde vertolking van Schumann's pianoconcert en na de pauze dirigeerde Van Otterloo César Franck's groots opgezette "Psyché", waarin de uitstekende zang van het Haagse Toonkunstkoor te bewonderen viel.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 23 juni 1950
De draaiende schijf: Twee ouvertures
CARL MARIA VON WEBER is de eerste componist na Mozart geweest, die een typisch Duitse operakunst nastreefde en inderdaad de grondslagen er voor heeft gelegd. Zonder zijn kunst zijn Wagner's muziekdrama's ondenkbaar en het was dan ook Wagner zelf, die dit onomwonden heeft erkend. De "Leitmotiv"-techniek is al duidelijk bij Weber te herkennen en de ouverture's tot de opera's "Freischütz" en "Oberon" leggen daarvan getuigenis af.
Alle elementen, zowel van de handeling als van de sfeer, zijn in de ouverture "Freischütz" in gecomprimeerde vorm aanwezig. Het verloop van onheilspellend begin tot triomfantelijk slot hoort men reeds in de ouverture van deze typisch nationale opera.
Niet anders is het gesteld met het voorspel tot Weber's laatste, vlak voor zijn dood voltooide opera "Oberon". Ook hier een gelukkige afloop, slechts de sfeer is anders. Want deze "Oberon" beweegt zich in feeëriek milieu, vol van Shakespeareaanse bekoring en gratie.
Sir Thomas Beecham bezit de verbeeldingskracht voor deze "fantastische" muziek en zijn vertolking, met het Londen's Philharmonisch Orkest, van beide ouverture's is dan ook doordrenkt van een illusie-scheppende overtuigingskracht. Even schitterend is de reproductie van Columbia. (LX 601 en LX 746, f 6.50 per plaat.)
L. V. D.
zaterdag 24 juni 1950
Aix-en-Provence krijgt in Juli zijn derde muziekfestival
Daarvóór heeft I.S.C.M. in Brussel haar feest
(Van onze muziekredacteur)
Nu het Europese culturele leven moedig de stroom van muziekfestivals over zich laat komen, lijkt het dienstig de
aandacht te vestigen op enkele van deze manifestaties die tot nu toe zó weinig bekend werden dat ze eigenlijk in de
schaduw staan van haar grote broers. Die sinds lange of korte tijd bekende festivals spelen zich af in Salzburg - de
Festspiele - en in Edinburg - Festival of Music and Drama.
Veel minder bekend (hoewel reeds 24 jaren bestaand) is het muziekfeest der International Society for Contemporary Music, dat telkenjare in een andere plaats wordt gehouden. Dit keer is Brussel aan de beurt, waar van 23 tot 30 Juni een uitgebreide reeks nieuwe composities ten gehore wordt gebracht. Twee Nederlandse werken zijn er bij: het pianoconcert van Flothuis en het fluitconcert van Henkemans. Met nieuwsgierigheid zien wij de oogst aan belangwekkende compositieproeven tegemoet. Afwachten maar....
Bijzondere aandacht verdient ook het Internationale Muziekfestival te Aix-en-Provence in Zuid-Frankrijk, dat van 15 Juli tot 4 Augustus plaats vindt. Het is pas de derde keer, dat hier een festivalprogramma wordt gehouden, maar als de voortekenen niet bedriegen mag men verwachten, dat Aix binnen afzienbare tijd tot de lijst van gerenommeerde cultuurfeesten wordt toegelaten.
Dat is aan twee omstandigheden toe te schrijven: ten eerste blijkt men reeds nu een duidelijke programmapolitiek te voeren, die het geheel een zeer eigen, Frans, cachet verleent. En ten tweede is er het historische milieu, de bij uitstek geschikte omgeving om deze manifestatie tot een zich van andere onderscheidend gebeuren te maken. Als centraal punt voor de concerten en opera-uitvoeringen heeft men nl. de binnenplaats gekozen van het oude aartsbisschoppelijke paleis. Daar, in de openlucht dus - zal men 's avonds opera's van Mozart horen en zien: "Così fan Tutte" en "Don Giovanni". Op diezelfde plaats geeft men de orkestconcerten, die om verschillende redenen belangstelling verdienen.
Het Conservatoire Orkest uit Parijs wijdt er b.v. een concert aan Vivaldi, dat fragmenten brengt van een onuitgegeven opera. Monteverdi's "Orfeo" wordt er uitgevoerd, het orkest van de Franse radio zal onder Charles Munch voor het eerst in Europa Poulenc's pianoconcert tot klinken brengen, met de componist aan de vleugel, en eveneens voor de eerste maal Messiaen's Turangalîla-symphonie uitvoeren o.l.v. Roger Desormière.
Nadia Boulanger dirigeert "vergeten muziek" van Haydn, Bach, Rameau, Graun en Purcell, aan Mozart wordt een heel concert gewijd, en twee beroemde koren komen er zingen: het koor van de kathedraal van Straatsburg en dat van de Sint Cecilia in Rome. Wie de programma's oplettend doorleest, zal tot de conclusie komen, dat verreweg het grootste deel der uitgevoerde muziek van Franse componisten is: Milhaud, Ravel, Roussel, Debussy en Auric treft men er enkele keren op aan. Bovendien zijn de executanten voor het overgrote deel Fransen. Enkele namen? Suzanne Danco, Simoneau, Yvonne Loriod, de grandioze pleitbezorgster van Messiaen's pianomuziek, en Monique Haas, om slechts enkele namen te noemen.
Waarom men twee opera's van Mozart geeft? Vorig jaar is tijdens een congres door een aantal bekende musici en musicologen komen vast te staan dat juist Mozart alle kenmerken heeft van de typische Middellandse Zee-muziek. Dat Aix door zijn architectuur en zijn vele fonteinen een aan Salzburg verwant milieu bezit verklaart nóg duidelijker de voorkeur voor Mozart.
donderdag 29 juni 1950
I.S.C.M. plaatst hedendaagse muziek in middelpunt der belangstelling
Ook Nederlands werk uitgevoerd
BRUSSEL, 25 juni. - De hedendaagse muziek staat hier in het middelpunt der belangstelling en de entourage, zoals die telkenjare tijdens de festivals der International Society for Contemporary Music gebruikelijk is, ontbreekt ook thans niet. Het begon al direct met een grootse receptie door barones Lambert, die Vrijdagmiddag de deelnemers aan dit feest op luisterrijke wijze in haar huis ontving. Van "huis" te spreken is eigenlijk een belachelijk-ontoereikende manier het milieu te beschrijven, waarin de honderden gasten de kennismaking van vorige jaren hernieuwden. Want dit was niet minder dan een paleis, zoals men zich dat nog slechts in sprookjes kan voorstellen. Aan de wanden Bonnards en Rouaults, in vitrines zeldzame specimina van Oosterse en Griekse cultuur, een bibliotheek, die van bijzondere smaak en eruditie getuigt, antieke meubels, kortom: dé omgeving, waarin het vrijwel uitgestorven maecenaat zich pleegt te bewegen.
Talloze talen werden er gesproken, want uit vele landen waren de componisten, dirigenten en uitvoerende musici gekomen. Scandinaviërs waren er - ik sprak o.a. Harald Saeverud, componist van de nieuwe muziek bij "Peer Gynt" -, Fransen, opvallend veel Belgen, Oostenrijkers, Engelsen en zelfs Egypte, Australië en Israël hadden vertegenwoordigers gezonden; Polen, Tsjechen, Russen, Roemenen en Hongaren ontbraken....
Die avond was gewijd aan muziek voor kamerorkesten: het eerste van een reeks concerten, welke alle in de volmaakt ingerichte studio van de Belgische radio-omroep worden gegeven. Als eerbewijs aan de in 1945 op tragische wijze (door een verdwaalde kogel, zegt men) om het leven gekomen Oostenrijkse leerling van Schönberg, Anton Webern, werd diens laatste werk uitgevoerd: de tweede Cantate voor sopraan, bas, koor en orkest. Een compositie gelijk heel het overige werk van Webern. Dat betekent een typisch expressionistische muziek, vol van verscheurdheid, opgebouwd uit kreten en flarden van klank en geschreven in het twaalftoonssysteem. Meer dan cerebraal vertoon kon ik er niet in ontdekken, musische bewogenheid ontbreekt er vrijwel volledig in.
Hetzelfde geldt voor de kamersymphonie van Hanns Eisler (eveneens uit Oostenrijk), die minder consequent twaalftonerig doet, maar toch ook niet in staat is tot grote melodische bewegingen. De Weense dirigent Herbert Häfner leidde de werken zijner landgenoten bijzonder beheerst en Webern's Cantate werd zelfs herhaald!
Ook Nederland kwam aan bod: Marius Flothuis' pianoconcert, gecomponeerd voor Maria Stroo, die de solopartij voortreffelijk vertolkte en in de Belgische dirigent Léonce Gras uitmuntende steun vond. Ik vond het niet een van Flothuis' geslaagdste werken: het geheel blijft te veel op hetzelfde niveau, bezit te weinig climaxen. Slechts het laatste deel is kernachtiger in zijn speelse, lichte gratie. Alan Rawsthorne (Engeland) dirigeerde zelf zijn Concerto voor strijkorkest: goedklinkende, vakkundig geschreven muziek. Koor en orkest van de Belgische omroep leverden voorbeeldige prestaties.
Twee strijkkwartetten
De kamermuziek kwam gisteravond aan haar trekken: niet minder dan zes werken werden uitgevoerd, maar slechts twee konden mij overtuigen, beide strijkkwartetten, het ene van de Engelsman Fricker, het andere van de uit Kiew geboortige Zwitser Regamey. Het bleken uitstekend gecomponeerde muzieken, persoonlijk van zeggingskracht en vooral indrukwekkend door haar melodische waarden. Fricker's kwartet werd uitstekend door het Amadeuskwartet gespeeld, Regamey's werk door het Amsterdams Strijkkwartet, dat even voortreffelijk zijn capaciteiten demonstreerde in het wat onbeholpen, maar wel aardige eerste kwartet van de Zuid-Afrikaan Van Wijck.
Ook dit concert liet twee twaalftoonscomponisten aan het woord: de Italiaan Togni en de Braziliaanse Catunda, die beiden te onbenullige prestaties leverden om er veel aandacht aan te besteden.
Fortner vertegenwoordigde tenslotte Duitsland met een zwaar-romantische cello-sonate, die dodelijk vermoeiend werkte door haar halsstarrige marserigheid en zwoele reminiscenties aan Brahms.
LEX VAN DELDEN