zaterdag 1 april 1950
Nieuwe gramofoonplaten
Walter dirigeerde Mahler

MEN kan geenszins beweren, dat Mahler's symphonieën thans populair genoeg zijn om van een eventuele gramofoonopname een "best-seller" te maken. Commercieel gesproken is "Mahler-op-eboniet" dan ook een riskant geval. Des te meer hulde verdient Columbia voor haar initiatief om twee van zijn symphonieën: de 4e en de 5e, tegelijkertijd op de markt te brengen, in niet te overtreffen uitvoeringen door het New Yorks Philharmonisch Orkest o.l.v. Bruno Walter.

Juist deze symphonieën werpen een duidelijk licht op de merkwaardig-romantische gedachtenwereld, die aan Mahler's werk ten grondslag ligt. Voortdurend treft men er een ontwikkeling in aan van aards lijden via religieus beleven naar verlossing in de dood en opstanding. Heel deze gang legt Mahler af van zijn eerste grote werk "Das klagende Lied" (waarvan het leed grondmotief is) tot zijn 4e symphonie, die de heerlijkheid van het opstandings-beleven beschrijft. Het is niet meer dan natuurlijk, dat deze compositie wordt besloten met "Das himmlische Leben", waarin een sopraansolo van de hemelse zaligheden en vreugden zingt. (Col. LX 8522-27, f 6.50 per plaat). Die solo wordt gezongen door Desi Halban, wat zwak, maar met veel begrip. De opname is zeer goed, hoewel niet vlekkeloos.

Van recentere datum leek mij de ideale reproductie van Mahler's 5e symphonie, waarin de boven geschetste ontwikkelingsgang opnieuw begint. Hier gaat Mahler weer van de aardse smarten uit, van het schrijnende gevoel van eenzaamheid, dat de romantische éénling steeds vervult. Dit alles hoort men gecomprimeerd in het eerste deel: een aangrijpende, grandioos geïnstrumenteerde treurmars. Het tweede deel, van een stormachtige kracht, is niet anders dan een vervolg op de treurmars. Via een uitgebreid scherzo begint de stemming in het Adagietto milder te worden en de Finale (een rondo met een ingewikkelde fuga) vindt haar climax in een jubelend, hymnisch slot: een overwinning op de aardse kwellingen. (Col. LCX 8019-26, f 6.50 per plaat).

Van geheel andere aard is Händel's "Water-Music": vorstelijke muziek van een glanzende pracht, voorbeeldig gespeeld door het Londens Philharmonisch Orkest o.l.v. Basil Cameron en even voortreffelijk opgenomen door Decca (AK 1582-83, f 6.50 per plaat). Dezelfde maatschappij verzorgde nóg een Händel-plaat: het bekende Largo (Ombra mai fu uit "Xerxes"), dat de volmaakt-zingende Kathleen Ferrier voor haar rekening nam, en aan de andere zijde "Where'er you walk" (uit "Semele"), uitmuntend vertolkt door de tenor Richard Lewis. Voor de begeleiding zorgt het Londens Symphonie Orkest o.l.v. Sir Malcolm Sargent (K 2135, f 6.50).

Parlophone leverde een prachtige bijdrage in de dit jaar overal plaats vindende Bach-herdenking: zes Praeludia en Fuga's uit het "Wohltemperierte Clavier", stuk voor stuk voorbeelden van Bach's enorme meesterschap. Rosalyn Tureck (piano) speelde ze met een feilloze techniek en de opnamen zijn vlekkeloos. Uit deel I werden de praeludia en Fuga's no.'s 1, 2, 3 en 8 opgenomen (PXO 1048-49-50) en uit deel II de no.'s 15 en 20 (PXO 1057, f 6.50 per plaat).

De Falla's "Nuits dans les Jardins d'Espagne", vol van Zuidelijke gloed en charme, werd door Jacqueline Blancard (piano) samen met het orkest van de Suisse Romande onder Ansermet prachtig van klank en techniek uitgevoerd, maar men zou er gaarne wat meer temperament in wensen. (Parlophone, PXO 7003-5, f 6.50 per plaat).

Ook Ravel's meeslepende rijk-geïnstrumenteerde "La Valse" door het Parijse Orkest van de Concerts du Conservatoire, eveneens onder Ansermet, klinkt voortreffelijk, maar de uitvoering leek mij te onbewogen en lang niet opwindend genoeg. (Decca, AK 1867-68, f 6.50 per plaat).

Ronduit onverbeterlijk is de opname van Saint-Saëns' Derde Symphonie, volmaat gecomponeerde muziek van een indrukwekkende lyrische ontroeringskracht. Het New York's Phil. Orkest onder Charles Münch speelde haar bijzonder virtuoos, naar mijn smaak nét iets te opgewonden. (Col. LHX 8003-6, f 6.50 per plaat). En met bruisend Slavisch élan leidde Alceo Galliera het Philharmonia Orkest in Dvorák's hulde aan Amerika, de "Symphonie uit de Nieuwe Wereld". Een prachtige reproductie. (Col. DX 8275-79, f 5.10 per plaat).

Voor pianoliefhebbers ten slotte nog: Beethoven's te zelden gespeelde Rondo in G, opus 51 no. 2, dat Denis Matthews heel gevoelig en genuanceerd van expressie vertolkte op Col. DX 1595 (f 5.10). En Louis Kentner leverde een uitnemende prestatie in de "Appassionata-Sonate", eveneens van Beethoven (Col. DX 8325-27, f 5.10 per plaat). Beide opnamen zijn, hoewel goed van kwaliteit, toch niet volledig geslaagd: met name de piano-klank blijft wat mechanisch en vlak.

LEX VAN DELDEN


maandag 3 april 1950
"Matthäus Passion" in Concertgebouw
Van Beinum schept nieuwe traditie zonder theatraal pathos
Verlangen naar kleiner koor blijft bestaan

De uitvoeringen van Bach's "Matthäus Passion", die - der traditie getrouw - op Palmzondag en de avond er voor in het Amsterdamse Concertgebouw plaats vonden, weken niet af van die der laatste jaren. Van Beinum schijnt zijn opvattingen voorgoed te willen continueren en om meer dan één reden is dat toe te juichen.

Vóór alles verheugt het dat men in deze van veel misvattingen ontdane vertolking Bach's ware bedoelingen leert kennen, voor een aanzienlijk deel althans. Niets is gelukkig meer over van de voor-oorlogse uitvoeringspractijk, met al haar weeë verlangzamingen en valse, theatrale pathos, waarmee men vroeger deze Passie meende te moeten belasten. Van Beinum heeft met dit alles grondig afgerekend. Dit is een niet te onderschatten winst.

Toch blijven er nog bezwaren over, waarvan één zonder veel moeite uit de weg geruimd zou kunnen worden: het koor, dat stellig te uitgebreid is en in deze gigantische bezetting veel van het uitermate belangrijke orkestrale weefsel onder zijn klankmassa's bedelft. Hoe gekund en verzorgd het Toonkunstkoor zijn partij ook zong, het verlangen naar een kleiner vocaal ensemble blijft bestaan.

Ook met Van Beinum's opvatting omtrent de uitvoering der koralen kan ik mij niet verenigen. Hij wil in de soberheid der expressie, die slechts òf zacht òf luid toestaat, blijkbaar de gemeentezang symboliseren. Maar ook de gemeentezang, die hier reflex is op het gebeuren in het Evangelieverhaal, zal doorleefd, bezield moeten zijn. Deze nuanceloze soberheid neigt gevaarlijk naar mechanische gevoelloosheid.

En ten slotte: gaat men van een eenmaal ingenomen standpunt uit, dan zal iedere medewerkende zich daaraan dienen te onderwerpen. Dat was nu lang niet altijd het geval. Jo Vincent huldigde met name in haar aria "Blute nur" bepaald ouderwetsere opvattingen dan Van Beinum. Een compromis werd nauwelijks gevonden, een eenstemmigheid daarin zal toch nodig zijn.

Van de solisten trof vooral Peter Pears door zijn prachtige vertolking van de Evangelist-partij; Laurens Bogtman was een indrukwekkende Christus, de tenor-aria's van Ernst Häfliger klonken bezield en Jo Vincent, Annie Woud, Leo Rommerts en Willem Ravelli deden wat men van hen kon verwachten.

De instrumentale solisten en het Concertgebouworkest leverden voorbeeldige prestaties.

LEX VAN DELDEN


maandag 3 april 1950
Chabrier's "Gebrekkige opvoeding"
Nederlandse Opera charmante première van kostelijke Franse operette

De première van Chabrier's korte operette "Une éducation manquée" (Een opvoeding, die te kort schoot), gisteravond in Amsterdams Stadsschouwburg is vóór alles een triomf geworden voor de Franse cultuur, en in gelijke mate voor de Nederlandse Opera, die er nogmaals mee bewees prestaties van hoog niveau te kunnen leveren.

Emmanuel Chabrier, die de voor vaklieden uitzonderlijke eigenschap bezat een bijna "dilettantisch" (letterlijk!) plezier in muziek maken te kunnen opbrengen, heeft eens gezegd, dat vrolijkheid de mooiste bloem is, "de bloem, die het leven doet liefhebben". Van dat beginsel getuigt ook deze in 1879 gecomponeerde "Éducation manquée", die een jonge graaf en zijn nicht, met wie hij juist is getrouwd, ten tonele voert op de avond na het huwelijk. De jongeman heeft van zijn paedagoog zo ongeveer alles geleerd wat er maar te leren valt, maar juist dat, wat de situatie van die avond aan levenservaring vraagt, bleef tijdens de lessen onaangeroerd.

Pikante toestand, die tot grofheden aanleiding zou kunnen geven. Maar Chabrier heeft die moeilijkheden met een van elke psychologische gewichtigdoenerij ontblote lichtheid opgelost. Met een delicate charme en een natuurlijke vrolijkheid leidt hij de onschuldige echtgenoten in elkaars armen en het geheel maakt de indruk van een typisch Frans, geestig, onbekommerd, idyllisch miniatuur.

In deze zin voerde men het prachtig geïnstrumenteerde gevalletje dan ook terecht op. Van der Vies' regie buitte elke mogelijkheid van tekst en muziek met trefzekerheid uit en Charles Bruck zorgde voor een uiterst doorzichtig orkestspel. Louise de Vries was een allerbekoorlijkst bruidje, Greet Koeman een geloofwaardige, goed acterende bruidegom, wiens Frans duidelijk uit een Nederlandse mond kwam. En Theo Baylé maakte van de leraar een levendige, kostelijke figuur. Een verrassing was het bijzonder geslaagde, van esprit getuigende décor van Jan Bons.

Ook de rest van de avond was aan de Franse geest gewijd: Ravel's "Valses nobles et sentimentales" en "L'Heure Espagnole", waarover we reeds vroeger schreven.

LEX VAN DELDEN


maandag 3 april 1950
Uitbundige "Victoria" veroverde "Carré"

"Victoria en haar Huzaar" van Paul Abraham is - wat de muzikale lyriek betreft - niet een van de sterkste nummers uit het operette-repertoire, maar het bevat daarentegen legio kansen tot humoristische situaties, en die laatste omstandigheid heeft de Hoofdstad Operette (voortzetting van de vroegere Fritz Hirsch Operette) op uitbundige en kostelijke wijze uitgebuit. De Amsterdamse première, Zaterdagavond in Carré, is dan ook in de eerste plaats voor de onweerstaanbare clown Fritz Steiner een opvallend succes geworden: met name zijn geestig gevonden bijna woordloos duet met Otto Aurich (eveneens een goed komiek) zal geen Amsterdammer mogen missen.

Dat betekent niet, dat er verder niets te waarderen zou zijn. Geenszins, want de gehele voorstelling werd gekenmerkt door verzorgdheid, vlotheid en een beweeglijke charme. "Het" paar werd ditmaal gevormd door de goedzingende, maar wat zwaar op de hand acterende Tini Alma en Herman Valsner, die - hoe waardeerbaar zijn pogingen ook waren - niet kon waarmaken, dat hij dé jeune-premier is.

Paul Harden viel op door zijn sober en daardoor indruk makend spel en Helena Rajewska was van een frisse en vrolijke dartelheid. Maar voor de grootste verrassing zorgde Ruth Rhoden, die dit keer een bijzonder vermakelijke rol had op te knappen, en van deze voor haar ongewone taak kweet zij zich op niet na te vertellen wijze.

Elisabeth Hermann en Walter Frank leverden vindingrijke en goed uitgevoerde dansen en als steeds kwam het geestdriftige élan van dirigent Julius Susan, die ik gaarne eens een Nederlandse operette zou willen zien leiden. Wat denkt de Hoofdstad Operette van Hubert Cuypers' al jaren niet meer ten tonele gebrachte "Prinses Carnaval"?

LEX VAN DELDEN


dinsdag 4 april 1950
Conservatorium ondergaat uitbreiding

(Van onze muziekredacteur)
Het Amsterdamse Conservatorium aan de Bachstraat ondergaat binnenkort een belangrijke uitbreiding. Men zal de zolderverdieping verbouwen tot een étage met normale leskamers. In September hoopt men met de verbouwing gereed te zijn. Dat betekent dat er driehonderd leerlingen méér kunnen worden ingeschreven dan tot nu toe het geval was.


woensdag 5 april 1950
Concertgebouw organiseert een Ravel-festival

(Van onze muziekredacteur)
Medio November organiseert het Amsterdamse Concertgebouw ter gelegenheid van de 75ste geboortedag van Ravel een festival gewijd aan de werken van de Franse meester. Dit gebeurt ten bate van de "Fondation Maurice Ravel", die o.a. de aankoop wil bevorderen van Ravel's huis in Montfort-l'Amaury, waar tussen 1922 en 1937 veel van zijn muziek is ontstaan.

Het is de bedoeling enkele concerten aan Ravel's composities te besteden, waarbij dan zowel orkestwerken als kamermuziek ten gehore worden gebracht.


donderdag 6 april 1950
Ned. Kamerkoor zingt alle motetten van Bach
Nieuws over Holland Festival

(Van onze muziekredacteur)
Zoals we reeds meldden ruimt het Holland Festival dit jaar meer plaats voor kamermuziek-concerten in dan voorheen, met name gebeurt dat in de vorm van ochtendconcerten. Over dit toe te juichen initiatief kunnen we thans nog meedelen, dat die uitvoeringen in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw op de Dinsdag- en Vrijdagochtenden zullen plaats vinden. Tot de optredenden behoren het Nederlands Kamerkoor onder leiding van Felix de Nobel, dat o.a. alle motetten van Bach ten gehore brengt, het duo Noémi Perugia-Henriëtte Bosmans, Peter Pears en Szymon Goldberg. Met twee Nederlandse solisten wordt nog onderhandeld.

Het programma, dat De Nobel's Kamerkoor in zijn avondconcert in de Bachzaal uitvoert, vermeldt de "Zangen van de Gevangenschap" van Dallapiccola voor gemengd koor, twee harpen, twee piano's en slagwerk; voorts een mis van Jannequin, nieuwe werken van Frank Martin, Lex van Delden en composities van Sem Dresden en Alex Voormolen.


zaterdag 8 april 1950
Drie wagons Zwitserse zangers in Amsterdam aangekomen

(Van onze muziekredacteur)
"Ze zitten in de voorste drie wagens," had men mij gezegd. En precies om 9:35 uur stapen die "ze" inderdaad uit die gereserveerde wagons: het mannenkoor "Frohsinn" uit Luzern. Dat was gisteravond aan het Centraal Station in Amsterdam. Zo een 120 man waren het, plus één vrouw: de echtgenote van dirigent Albert Jenny. Ze zijn hier de gast van het mannenkoor "Kunst na Arbeid" dat voor een warme ontvangst zorgde. Eerst koffie drinken in een gereserveerde ruimte: handen worden gedrukt en vriendelijke woorden gewisseld. Frappant tafereel: het oudste lid van "Frohsinn" (de enige Zwitser met baard) komt met een takje Edelweiss naar voren. Biedt het de voorzitter van "Kunst na Arbeid" aan (enige Nederlander met baard!).

Dan verhuist men naar een ander gereserveerd lokaal. Officiële ontvangst: de gastheren zingen o.l.v. Willem Wiesehahn hun gasten het Zwitsers volkslied toe. De voorzitter van "Kunst na Arbeid" spreekt hartelijke begroetingsrede uit. Twee Volendammer boerinnetjes treden naar voren, overhandigen mevrouw Jenny bloemen. De Zwitserse voorzitter dankt, zichtbaar geroerd.

"Frohsinn" laat nog even horen, dat het ook kan zingen en ten slotte spreekt de Zwitserse consul. De gasten krijgen een uitgebreid programma te verwerken: Zondagmorgen leggen zij een krans bij het monument voor de gevallenen op de Dam, daarna gaan zij door de Amsterdamse grachten varen en 's avonds treden zij met hun gastheren in het Concertgebouw op. Verheugend is, dat zij dan o.a. Nederlandse werken zingen, van Andriessen en Diepenbrock. Maandag naar de bollenvelden en Dinsdag vertrekt men weer naar huis.

Het eerste programmanummer is vanochtend al afgewerkt. In optocht marcheerde men van het Centraal Station naar het Stadhuis, vóórop de opgewekt blazende politiekapel en vlak daarachter de met bepluimde hoed uitgeruste drager van de blauw-witte "Frohsinn"-vlag. In het stadhuis sprak wethouder De Roos namens het gemeentebestuur een korte begroetingsrede uit, die werd beantwoord door de voorzitter van "Frohsinn". En ten slotte liet het Zwitserse koor forse klanken door de raadzaal schallen.


zaterdag 8 april 1950
Plannen voor stadionconcerten door A'dams Philh. Orkest

(Van onze muziekredacteur)
Het Amsterdams Philharmonisch Orkest en zijn dirigent Nico van der Linden lopen met grote plannen rond: naar alle waarschijnlijkheid gaan zij in Juni openluchtconcerten geven in het hoofdstedelijke stadion. Men hoopt daar door lage entréeprijzen alle lagen van de bevolking in staat te stellen die concerten bij te wonen. Ook aan balletuitvoeringen wordt hierbij gedacht.

Over de massaconcerten in de Apollohal, die, zoals wij reeds meldden, op 16 April weer beginnen, kunnen wij nog meedelen, dat het tweede concert op 6 Mei plaatsvindt; Samuel Brill is dan solist in Haydn's celloconcert. Op het derde concert (14 Mei) voert men Beethoven's Koorfantasie uit met Kitty Baylé-Johns als pianosoliste. Een bijzonderheid is, dat 16 April vele gratis plaatsen voor werklozen beschikbaar worden gesteld.

Na de feesten ter gelegenheid van het 500-jarig bestaan van de Kalverstraat geeft het orkest een concert voor het personeel van de in die straat gevestigde winkels en bedrijven. Het orkest kreeg de vererende uitnodiging om in de eerste week van September in Bern op te treden.


woensdag 12 april 1950
"Matthäus Passion" van Heinrich Schütz in de Westerkerk

Heinrich Schütz, honderd jaar vóór Bach geboren, evenals de laatste de componist van een aantal Passie-muzieken naar de Evangeliën, is ongetwijfeld een belangrijke figuur geweest, die op de ontwikkeling van de muziek grote invloed heeft uitgeoefend. Voortdurend was ik mij daarvan bewust, Zaterdagavond in de Amsterdamse Westerkerk, waar Felix de Nobel's Nederlands Kamerkoor Schütz' "Matthäus Passion" uitvoerde.

Een merkwaardig werk, dat enerzijds gebaseerd is op historische verworvenheden uit de tijd van zijn ontstaan, anderzijds stellig naar de toekomst wijst. Men hoort er de invloed in van de 9de-eeuwse chorale Passie, waar de Evangelist zijn verhaal op de lectiotoon (reciterend) voordraagt. Ook Schütz maakt daarvan gebruik, maar hij voegt er een dramatische expressie aan toe, die het woord volledig recht doet wedervaren en die in die tijd modern moet zijn geweest. Opvallend is, dat de partij van Christus rijker en genuanceerder is geschreven dan die van de Evangelist, waardoor het bijbelverhaal zonder twijfel aan zeggingskracht won.

Ook de andere figuren treden solistisch op en wanneer het volk of andere groepen (als de discipelen) aan het woord zijn, dan gebeurt dat in de vorm van meerstemmige koorzang. Instrumentale begeleiding komt in Schütz' Passie niet voor. Geen aria's en koralen, geen lyrische subjectieve beschouwingen (als later bij Bach) voegt hij toe, hij beperkt zich tot het Evangelieverhaal dat als drama, als handeling naar voren treedt. En in deze soberheid openbaart zich de bewogenheid van de lijdensgeschiedenis op de meest directe wijze.

Slechts begin en slot van deze "Matthäus Passion" zijn niet aan de bijbel ontleend: het eerste bestaat uit de door het koor gezongen titel van het werk en het laatste is een "Kyrie Eleison", een lofzang en bede om ontferming.

Deze geheel onbegeleide muziek stelt hoge eisen aan de uitvoerenden: zij kweten zich op voorbeeldige wijze van die taak. Albert Dana zong de omvangrijke Evangelist-partij met de objectiviteit en de dramatiek die zij behoeft.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 15 april 1950
Amsterdam krijgt demonstratie: "THEREMIN", een muziekinstrument met electrische stromen
Vele timbres mogelijk door handbewegingen

(Van onze muziekredacteur)
NU Amsterdam op 2 Mei in de kleine Concertgebouwzaal een recital kan bijwonen door een "thereministe", en velen zullen zich afvragen wat onder die wetenschappelijk klinkende titel verstaan moet worden, lijkt het dienstig iets te vertellen over de theremin, het instrument dat die avond zal worden bespeeld. En omdat de theremin tot de electrische muziekinstrumenten behoort, zal men eerst het een en ander dienen te weten omtrent de electrische geluidsreproductie.

Het principe van dit verschijnsel berust op het combineren van twee electrische stromen met verschillende frequentie. De afzonderlijke snelheden hunner vibraties zijn te groot om door ons gehoor nog te worden waargenomen. Maar het samengaan, de "interferentie" van beide veroorzaakt "schokken" van een veel lager trillingsgetal, die we wél kunnen horen. Het verschil der vibratiesnelheden zorgt dus voor iets, dat men als geluid kan waarnemen. Hoe kleiner dat verschil is, hoe lager de toon die wordt voortgebracht.

Een van de eerste uitvindingen, die van dit principe gebruik maakten, was de "Spherophoon", van Jörg Mager. Hij was op zoek naar middelen om kwart en achtste tonen te produceren en kwam tot een resultaat, waarbij twee electrische stromen onbeperkt van frequentie konden worden veranderd, zodat elke mogelijke toonhoogte te bereiken was. Ook de boventonen kon hij in zijn Spherophoon beïnvloeden, waardoor bovendien het timbre van de geproduceerde noten kon worden gevarieerd. Zo zelfs, dat zijn uitvinding, die van een toetsenbord gebruik maakte, verschillende instrumenten kon "imiteren". Slechts éénstemmige melodieën waren er op te spelen, geen accoorden.

De mogelijkheden van een dergelijk apparaat zijn vrijwel onbeperkt, zoals men zal begrijpen. Want niet alleen kan men er ook andere dan alleen hele en halve tonen mee voortbrengen, maar bovendien de timbres van vele instrumenten.

Van dat beginsel gaan eveneens de andere electrische instrumenten uit; ook de theremin, die aan het brein van Léon Theremin, een Russische geleerde, is ontsproten. In 1919 werd hij directeur van het Laboratorium voor Electrische Trillingen in Leningrad, waar hij zijn theremin ontwikkelde en in 1920 demonstreerde hij het instrument op het Sovjet-Congres over electriciteit. In 1927 gaf hij in de V.S. ettelijke concerten met zijn uitvinding. Het eerste werk er voor componeerde Joseph Schillinger: "Eerste Suite voor Theremin".

Als een radiotoestel

Uiterlijk lijkt de theremin op een radio-ontvangstoestel, waaraan rechts een opstaande staaf of antenne is bevestigd en links een horizontaal liggende metalen lus. Twee electrische stromen van hoge frequentie worden er door geleid, de éne met een constant trillingsgetal, terwijl de andere van frequentie varieert door de rechter hand voor de staaf door de lucht te bewegen. Nadert de hand de staaf, dan krijgt men hogere tonen; trekt men de hand terug, dan zakt de toonhoogte. Zo kan men ongeveer 6 octaven produceren in alle mogelijke nuances. Ook de boventonen kan men beïnvloeden, zodat behalve de menselijke stem ettelijke instrumenten er uit te voorschijn "getoverd" kunnen worden.

De bespeler moet over een geheel nieuwe techniek beschikken en slechts zijn gehoor stelt hem in staat de te produceren tonen te controleren. Met de linkerhand wordt de sterkte van de klank geregeld door een beweging boven de metalen lus. Heft men de hand omhoog dan wordt het geluid krachtiger, laat men haar dalen, dan vermindert men de klanksterkte.

Andere instrumenten, op hetzelfde principe berustend, zijn er vele. Zo construeerde Trautwein in 1930 het Trautonium, waarvoor Hindemith een concert schreef met begeleiding van strijkorkest.

Het bekendst werden de Ondes Martenot (Martenotgolven), die in 1928 voor het eerst werden gedemonstreerd op een Pasdeloup Concert onder Rhené-Bâton in Parijs; bij die gelegenheid voerde men een Symphonisch Gedicht voor solo-Martenotgolven en orkest uit van de Griek Levidis. Daarna schreven nog ongeveer dertig componisten voor het instrument, o.a. Koechlin, Milhaud en Honegger, die het in zijn "Jeanne d'Arc au Bûcher" toepaste.

Onlangs heb ik in Amsterdam de nieuwste vinding op dit gebied kunnen zien: de Ondioline, die een toetsenbord bezit dat in horizontale richting te bewegen is. Daardoor wordt men in staat gesteld de geproduceerde tonen te laten vibreren. Dit instrument bezit vele vernuftige vereenvoudigingen. Zo vindt men er een aantal knoppen aan; door het uittrekken van steeds drie knoppen ontstaat het timbre van een bepaald instrument. Er zijn talloze combinaties mogelijk bij deze handeling, en daardoor kan men er vrijwel alle instrumenten mee nabootsen: viool, cello, trompet, fluit, clarinet, clavecimbel, gitaar, mandoline om maar enkele te noemen. Slechts de pianoklank kan men er niet op realiseren.


zaterdag 15 april 1950
Ideaal Mozartspel door duo Nap de Klijn-Alice Heksch

De leden van de Amsterdamse Kunstkring, die gisteravond de Bachzaal vrijwel tot de laatste plaats vulden, hebben kunnen genieten van ideaal musiceren door het viool-pianoduo Nap de Klijn-Alice Heksch. Nimmer heb ik Mozart's sonate KV 296 zo onaards-zwevend, zo volmaakt van klank, zo uitgebalanceerd en met zoveel begrip voor het wezen er van horen uitvoeren. Het was een unieke prestatie, die het verlangen wakker roept méér, liever nog álle sonates van Mozart te laten spelen door dit voorbeeldige duo.

Dat Strawinski's in 1932 gecomponeerde suite, die de naam Duo Concertant draagt, daarna wel wat tegenviel, kan men geenszins aan de executanten wijten. Het werk zelf is daaraan schuldig: een expressieloze muziek, die aan de dansen van Lully herinnert en door rubricerende lieden tot Strawinski's "neoklassieke" periode gerekend zal worden. Oneindig meer indruk maakte Brahms' derde sonate in een bewogen en technisch meesterlijke vertolking, die wel moest leiden tot een toegift.

Het begin van dit in alle opzichten onalledaagse recital heb ik niet kunnen horen; in die tijd was ik in de kleine Concertgebouwzaal getuige van het weinig boeiende pianospel door Eric Landerer. Stukken van Bach en Schubert waren voor hem slechts aanleiding tot een vrijwel voortdurend te luide demonstratie van een degelijke, wat houterige techniek. Zelfs de ongemotiveerde, het notenbeeld verminkende vertragingen en jachterige versnellingen, waarvan Landerer gebruik meende te mogen maken, konden niet de indruk vestigen, dat hij iets te zeggen heeft, iets persoonlijks wel te verstaan.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 15 april 1950
Koorzang op Holland Festival
Twee concerten met Nederlands werk

(Van onze muziekredacteur)
Dat ook de dilettanten-koorzang in het Holland Festival aan bod komt, meldden we reeds. Thans staat vast, dat op 24 Juni in het Kurhaus van Scheveningen twee concerten plaats vinden t.g.v. het 120-jarig bestaan van het mannenkoor Caecilia.

In het middagconcert treden behalve het jubilerende koor de Haghe Sanghers en Breda's Mannenkoor op. Des avonds hoort men Caecilia, Nijmeegs Mannenkoor en waarschijnlijk de Maastreechter Staar.

Een indrukwekkende hoeveelheid werken wordt uitgevoerd; we noemen Bruckner, Palestrina, Villa Lobos, Honegger, Hindemith, Janácek, Kodály en vele Nederlanders, o.a. Dresden, Van Hemel, Röntgen, Badings, Voormolen en Bordewijk-Roepman.


maandag 17 april 1950
Amsterdams Philharmonisch Orkest concerteerde weer in de Apollohal

Enkele duizenden Amsterdammers vulden gisteravond de Apollohal, die zij pas weer verlieten nadat zij het Amsterdams Philharmonisch Orkest en zijn dirigent Nico van der Linden langdurig en geestdriftig hadden toegejuicht. Dat is begrijpelijk, want er is met élan en overgave gemusiceerd, wat voldoende was om die vele luisterenden ademloos geboeid te houden. En: het concert werd besloten met Bizet's Carmensuite, die door haar bekende melodieën in belangrijke mate oorzaak was van dat stormachtig applaus.

Daarvóór had men Beethoven's Ouverture Egmont en het vioolconcert gehoord, met Theo Olof als uitmuntende solist. Het orkest begeleidde hem opvallend nauwkeurig. Na de pauze gingen, behalve Bizet, werken van Weber en Schubert.

Bij alle waardering voor de geestdrift en de lust tot muziek maken, moet mij toch van het hart, dat nog wel het een en ander te wensen liet. De stemming was lang niet steeds ideaal, met name bassen en pauken waren nogal aan de hoge kant. En de kwaliteit van de klank is stellig voor verbetering vatbaar: vooral bij hobo, pauken en koper was dat het geval.

Burgemeester d'Ailly woonde het concert bij.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 18 april 1950
de lopende band

Franz Werfel heeft met zijn "Verdi, Roman der Oper" een bijzonder belangwekkend boek geschreven, dat geen biografie is en zelfs geen geromantiseerd levensverhaal. Het wijkt van deze vormen in zoverre af, dat het met psychologische helderheid en geschreven in een poëtische, beeldrijke taal een episode uit Verdi's leven behandelt. Biografische feiten zijn hier ongemerkt vervlochten met de vertelling, die door haar verbeeldingskracht ongemeen boeiend is.

En door dat verhaal heen merkt men voortdurend het culturele leven van heel die tijd, die behalve door Verdi vooral door de fascinerende figuur van Wagner werd beheerst. Het is duidelijk, dat Werfel om zulk een roman te schrijven, een mateloze eerbied en een aan heldenverering grenzende liefde voor Verdi moet hebben bezeten. Daarvan getuigt dit omvangrijke geschrift, dat door Bermann-Fischer Verlag uitermate verzorgd werd uitgegeven in de reeks van Werfel's verzamelde werken, voortdurend. (Prijs f 9.50).

"Eén alleen" is de titel van de zeer goede zangbundel, die Bosch & Keuning N.V. te Baarn uitmuntend uitgaf. De samenstellers Aug. Weiss en J. C. Andreae hebben in deze derde druk de nieuwste liederen opgenomen, die o.a. ter gelegenheid van de bevrijding, de kroning van koningin Juliana en het regeringsjubileum werden gecomponeerd. De bundel bevat overwegend geslaagde en frisse liederen, weinig conventioneels en veel nieuws. (Prijs f 7.90).

L. V. D.


dinsdag 18 april 1950
Muziek bij Miller's spel

De muziek, die Arnold Juda componeerde voor Miller's door het A.T.G. opgevoerde toneelspel "Dood van een handelsreiziger" voldoet aan hoge eisen. Haar belangrijkste verdienste is wel, dat zij zich nergens op de voorgrond dringt, maar sober en onopvallend in het spel is geschoven. Juda schreef haar voor een ensemble van slechts enkele instrumenten; hij roept voortdurend een sfeer er mee op, die de handeling op suggestieve wijze ondersteunt, zonder een eigen, absolute rol te vervullen.

L. V. D.


woensdag 19 april 1950
Beethoven's "Pastorale" werd een intellectueel genot
Kleiber dirigeerde in het Concertgebouw

Het lijkt mij niet waarschijnlijk, dat Beethoven's Zesde Symphonie, de "Pastorale", naar het notenbeeld getrouwer kan worden uitgevoerd dan Erich Kleiber het gisteravond deed, op het tweede concert in de Beethoven-cyclus van het Amsterdamse Concertgebouw. Want hij hield zich angstvallig aan het door de componist voorgeschrevene. En zo hoorde men menig fragment in een gans nieuwe gedaante, in de enige juiste. Nieuwe details werden duidelijk, de tempi nauwkeurig gelijk aan Beethoven's voorschriften.

Om een voorbeeld te noemen: het laatste deel ("Dankbare gevoelens na de storm") liet Kleiber een fractie langzamer spelen dan gewoonlijk het geval is en hij hield dit tempo, juist zoals de partituur. Het werd een vertolking, die uitmuntte door helderheid van klank, doorzichtigheid van lijnenspel en een ongehoord zuiver evenwicht tussen de onderscheidene stemmen.

Ik heb de grootste bewondering voor de intelligentie en het meesterschap van de dirigent Erich Kleiber, die zo voor een niet te overtreffen brillant orkestspel zorgde. Toch bleef het voor mij in de eerste plaats een intellectueel genot naar dit vakmanschap te luisteren. Want het resultaat kan ik slechts beschouwen als een volledig geslaagde opzet, die echter nog emotionaliteit behoefde om werkelijke ontroering te verwekken. En die emotionaliteit, die lading met gevoelens, heb ik gemist.

"Meer uitdrukking van gevoel dan schildering" schreef Beethoven boven zijn "Pastorale". Dat was in deze uitvoering niet het geval: nu werd het eerder een in scherpe lijnen neergezette, realistische schildering dan expressie van indrukken.

Eenzelfde, voortdurend brillante, maar wel wat erg reële verklanking kreeg de Tweede Symphonie. Toch, bij ogenblikken, met name in het Larghetto, bloeide er iets op dat inderdaad op met warmte doorstraald leven ging lijken.

Kleiber's succes, waarin hij terecht met nadruk het feilloos reagerend orkest betrok, was groot.

LEX VAN DELDEN


donderdag 20 april 1950
Altist Jascha Veissi: goed instrumentalist

Na de onafzienbare reeks recitals gevende pianisten, zangers en violisten een altist te horen is een bijzonderheid. Enkele maanden geleden kon Amsterdam de zelden gespeelde altviool eindelijk eens horen en gisteravond kwam de Amerikaan Jascha Veissi met hetzelfde instrument in de kleine Concertgebouwzaal. Reeds in de eerste maten van Eccles' sonate, waarmee hij en zijn goede begeleider Anton Dresden dit recital begonnen, werd duidelijk, dat Veissi een bijzonder mooie alt bezit en er voortreffelijk op weet te spelen.

Stokvoering, linkerhandtechniek, toonvorming, dat alles was subliem. Iets wat men niet kan zeggen van het programma. Want Schumann's Märchenbilder, Hindemith's sonate opus 11 no. 4 en Milhaud's Quatre Visages hebben, bij vele verschillen, de gemeenschappelijke eigenschap weinig boeiend en vaak zelfs kortweg vervelend te zijn.

Het altconcert van de 53-jarige Amerikaan Quincy Porter, dat in de oorspronkelijke vorm, met orkestbegeleiding, aanmerkelijk aan klankreliëf zal winnen, bleek een uitmuntend geschreven, virtuoos stuk muziek, dat naast enkele interessante fragmenten, veel Europese nuchterheid à la Hindemith bevat.

Hoe weinig kansen om te ontroeren dit programma ook bood, toch kreeg ik de indruk, dat ook Veissi's kunstenaarspersoonlijkheid niet sterk genoeg is om een avond lang te kunnen boeien. Hij lijkt mij eerder op zijn plaats in een orkest, maar dan als aanvoerder der alten. Zijn instrumentale capaciteiten rechtvaardigen zulk een functie.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 22 april 1950
Mischa Elman's spel bleef jeugdig

Mischa Elman, de als wonderkind begonnen, thans 59-jarige Russische violist, stelde gisteravond in de volle grote Concertgebouwzaal de leden van de Amsterdamse Kunstkring in de gelegenheid te constateren, dat hij zijn faam met reden heeft verworven. Want uit de manier waarop hij het vioolconcert van Tsjaikowski speelde, sprak een volledig meesterschap.

Over de details zijner technische beheersing te spreken, is bij een violist van dit niveau volmaakt overbodig; slechts wil ik wijzen op zijn enorm uitgebalanceerde stokvoering. Men zou bezwaren kunnen maken tegen enkele onzuiverheden, die waarschijnlijk het gevolg zijn van een jarenlange, het gevaar van routine opleverende concertpractijk. Maar die tekortkomingen zonken in het niet bij de opmerkelijk-jeugdige levendigheid en frisse kracht, die deze bezielde vertolking kenmerkten.

Paul Hupperts liet het Utrechts Stedelijk Orkest een begeleiding spelen waaruit veel zorg voor de grote lijn sprak, maar die aan precisie nog wel wat te wensen liet. Veel beter slaagde Hupperts er in zijn bedoelingen te realiseren in Tsjaikowski's "Romeo en Julia": een uitermate nauwkeurige uitvoering met gevoel voor kleurschakeringen, maar juist wat te weinig Slavische Pathetiek.

Parrenin-kwartet

Het deel na de pauze kon ik niet meer horen; want in de Bachzaal wilde ik de kans benutten kennis te maken met het Parrenin-kwartet: vier jeugdige Franse musici die zich onder leiding van Joseph Calvet in het kwartetspel hebben bekwaamd. Ze zijn samen nog geen honderd jaar oud en dat is duidelijk aan hun musiceren te merken. Men bewondert er het overmoedige brio van, een eigenschap die alleen al in staat is te boeien.

Maar daartegenover hoort men toch ook de gebreken van de onvolgroeidheid. De zuiverheid laat nogal eens te wensen over, de tempi zijn niet steeds juist gekozen en de totale klank mist niet zelden verfijning. Zo was het althans in Beethoven's kwartet opus 59 no. 2. Het lijkt mij dat dit ensemble in een modern werk tot gelukkiger prestaties zal kunnen komen. Vóór de pauze speelde het Martinon's kwartet opus 43, maar dat heb ik helaas niet kunnen horen.

LEX VAN DELDEN


maandag 24 april 1950
Een strijkorkest en twee koren

Het Unesco Centrum Nederland is gistermiddag in het Amsterdams Indisch Instituut zijn muzikale activiteit begonnen met een concert door het pas opgerichte Nederlandse Philharmonia Strijkorkest, dat zeven hedendaagse composities uitvoerde. Als manifestatie van moderne muziek bepaald geen openbaring, want eigenlijk hoorde men geen enkel werk, dat door welke eigenschap dan ook van iets eigens, persoonlijks getuigde.

Hoe verschillend van techniek en stijl deze muzieken van Hendrik Andriessen, Lang (Zwitserland), Rivier (Frankrijk), Barber (V.S.), Gál (Oostenrijk), Larsson (Zweden) en Britten ook waren, toch kon ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat er een uniformiteit bestond in de expressiviteit (voor zover aanwezig).

Henry Plukker dirigeerde het ensemble, dat wel kwaliteiten bezit, maar nog te jong is - pas 3 weken bestaat het - om er een omlijnd oordeel over uit te spreken. Men moet het tijd geven om zich te ontwikkelen.

Burgemeester d'Ailly woonde het concert bij.

Apollo

Het gemengde koor "Apollo" o.l.v. Henk van der Velde vierde Zaterdagavond in de volle Bachzaal zijn 121/2-jarig bestaan met een concert, waaraan behalve het jubilerende koor ook het dameskoor "Arti" en het Jeugd-ensemble meewerkten. Er was een goed programma samengesteld met werk van o.a. Palestrina, Haydn, Lotti en Henri C. van Praag.

Men zong met veel begrip en soms zelfs met smaak. Jammer dat Henk van der Velde zijn jeugdige zangertjes zulk een smakeloze Hollandse potpourri liet zingen. Johan Jong speelde enige pianosoli, waarover geen goed woord te zeggen is.

Collegium Musicum

Na de pauze hoorde ik diezelfde avond in de kleine Concertgebouwzaal nóg een jubilerend koor: het Collegium Musicum Amstelodamense, dat zijn derde lustrum vierde. Dirigent Toon Vranken had een prachtige keuze gedaan uit werken van oude meesters als Lassus, Obrecht, Dowland en Byrd, en de wijze waarop dat alles werd gezongen, was alleszins prijzenswaardig: voorbeeldig van expressie en vaak goed van klankevenwicht.

Wagenaar's uitbundige "Musiciens" moest aan het slot worden herhaald.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 25 april 1950
Muziek bij Comedia's "Handelsreiziger"

Voor de voorstellingen, die Comedia van Miller's toneelspel "De dood van een handelsreiziger" geeft, schreef Robert de Roos de muziek. Zij is nogal doordringend van timbre en treedt daardoor nogal eens op de voorgrond. In zulk een mate, dat men de gebreken er duidelijker in gaat horen dan het geval zou zijn geweest indien zij soberder was.

Wat die gebreken betreft: zij bezit geen ogenblik inventieve suggestie, is vrijwel steeds te reëel en kan dientengevolge een door het stuk vereiste sfeer niet ondersteunen. Ik geloof, dat deze muziek het toneelgebeuren nergens gunstig beïnvloedt, maar tot op zekere hoogte eerder afbreuk doet aan zijn verbeeldingskracht.

L. V. D.


vrijdag 28 april 1950
Drie keer Beethoven op de gramafoon
Twee symphonieën en een concert

BEETHOVEN heeft zich lang en diepgaand beziggehouden met de problemen, die het begrip "programma-muziek" in zich bergt. Zijn schetsboeken getuigen er van. En als hij eindelijk tot de opzet en uitwerking van zijn Zesde Symphonie komt, dan schrijft hij er uitdrukkelijk bij, dat elke schildering tot mislukking is gedoemd, als zij te realistisch wil zijn. Een literair of picturaal programma mag dan ook, aldus Beethoven, geenszins doel zijn van een compositie, maar niet meer dan een impuls tot indrukken voor de componisten.

In de schetsboeken komt men o.a. de volgende passage tegen, die verklaart waarom Beethoven zijn Zesde de naam gaf van Pastorale Symphonie. "Geen schildering, maar iets, waarin de gevoelens zijn uitgedrukt die worden opgewekt door de liefelijke aanblik van het landschap."

Het is merkwaardig de opname, die Bruno Walter met het Philadelphia Symphonie Orkest van deze symphonie maakte, te vergelijken met Kleiber's vertolking onlangs in Amsterdam. Kleiber's persoonlijkheid legde de nadruk op de realistische weergave van de partituur, getrouw aan het notenbeeld. Maar Walter doet aanmerkelijk meer; hij is tolk van de indrukken, die de natuur de beschouwer (i.e. Beethoven) bood. Men kan in zijn uitvoering schijnbaar verwaarloosbare vrijheden ontdekken: bijna onhoorbare versnellingen en vertragingen, die in deze gradatie en genuanceerdheid stellig te motiveren zijn.

Belangrijk is echter, dat Walter deze pastorale muziek doorstraalt met de gevoelens, die de natuur oproept en daardoor een aanmerkelijk emotionelere uitvoering bewerkstelligt dan Kleiber. Levender, menselijker, vibrerender, minder reëel, ziehier enige termen die Walter's resultaat omschrijven. Columbia deed aan deze unieke prestatie alle recht wedervaren en zorgde voor een ideale reproductie (LX 8677-80).

Nóg meer Beethoven

Dezelfde maatschappij legde nog meer Beethoven op de plaat vast: de Achtste en het Vierde Pianoconcert. Wat de Achtste Symphonie betreft: zij is hét bewijs van Beethoven's gevoel voor humor. Want hier steekt hij de gek met de critici, die hem onorthodoxe behandeling van de klassieke vormen voor de voeten wierpen. Van de orthodoxe schema's uitgaande komt Beethoven echter tot verrassende en daardoor nog schokkender resultaten. Geen langzaam deel, waarop men ongetwijfeld met ongeduld zat te wachten, maar in de plaats daarvan een onvervalst menuet, geheel volgens de regels: één van de weinige menuetten die Beethoven componeerde. Men hoort er de parodist in.

Trouwens, daarvan getuigt ook het Allegretto Scherzando, waarvan het thema oorspronkelijk als canon werd gezongen ter ere van Maelzel, de uitvinder van de metronoom. De tekst luidde: "ta-ta-ta-ta-ta, lieber, lieber Maelzel, ta.... Ta, leben Sie wohl, sehr wohl". En de tikjes, die men op de lettergrepen ta-ta-ta zong, wijzen dan ook duidelijk op het geluid, dat de metronoom produceert. Ze zijn ook in de symphonie nog te horen....

De Weense Philharmonie onder Von Karajan zorgde voor een prachtige uitvoering van deze Achtste, waarvan het menuet juist door de logheid aan parodistische kracht wint. Acoustisch vooral een uitnemende opname (Col. LX 8557-59).

Het Vierde Pianoconcert, het eerste concert dat meer symphonie dan typisch solostuk is (en daarmee voorloper van Brahms' werken voor deze combinatie), werd ook al opvallend mooi vertolkt. Robert Casadesus als solist wedijvert in voortvarendheid met het Philadelphia Orkest onder Ormandy. Beide partijen treffen door helderheid en afkerigheid van sentimentaliteit. Met name het laatste deel klinkt gespierder en feestelijker dan gewoonlijk (Col. LX 8677-80).

Nog steeds Bachjaar

Het is nog steeds 1950 en dat betekent in de muziek het Bachjaar. Voor Decca was dit terecht een aanleiding om een voortreffelijke opname op de markt te brengen van het Vijfde Brandenburgse Concert (AK 1889-91). Het is van de zes Brandenburgse concerten een duidelijk voorbeeld van de concerto-grosso-stijl, waarin enkele solo-instrumenten tegenover een begeleidend apparaat (tuttigroep) staan.

Solopartijen spelen hier viool, fluit en piano en bijzonder is dat de tuttigroep uit het strijkorkest zonder tweede violen bestaat. Overigens is de pianopartij opvallend virtuozer behandelt dan die van fluit en viool, zó zelfs dat men bijna van een pianoconcert kan spreken.

Het strijkorkest van Boyd Neel speelde het zeer doorzichtig en de solopartijen waren bij Frederick Grinke (viool), Gareth Morris (fluit) en Kathleen Long (piano) in kundige handen. Alleen: de pianiste leek mij een te lyrische aanleg te bezitten voor deze een grotere soberheid verlangende muziek.

Tot slot een sprong naar Brahms, wiens Altrhapsodie nauwelijks indrukwekkender gezongen zal kunnen worden dan Kathleen Ferrier het deed op Decca AK 1847-48. Ongemeen schoon van stem en aangrijpend van expressie, Clemens Kraus zorgde voor de rest door het Londens Philharmonisch Orkest en mannenkoor een evenwichtige en prachtig klinkende begeleiding te laten spelen en zingen. De opname treft vooral door een bijzonder geslaagd acoustisch perspectief.

Prijs per plaat f 6.50.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 29 april 1950
"Poppetjes spelen"

[Afbeelding ontbreekt]

(Van onze muziekredacteur)
DIT plaatje vormt het begin van een alleraardigst boekje "Klankenwereld", dat Magda Evertse-Blede schreef voor heel jonge kinderen, die piano willen spelen. De zes poppetjes worden uitgeknipt en aan het eind van de toetsen geplaatst, precies zoals op het plaatje is aangegeven. Nu stel je je voor dat je een pianist bent en gaat eenvoudigweg de "poppetjes spelen". Eerst komt Daantje, dan Koning Gijsbrecht en Prinses Anneloesje en je speelt nu al een echt stukje met een tekst er bij: Hop paardje hop. Hopsasa, Heisasa, Hopsa, Heisa Hop.

Op de laatste bladzijde ben je al zo ver, dat je "Slaap kindje slaap" helemaal kunt uitvoeren. Dit hoeft niet lang te duren; ik heb tenminste een meisje van zes jaar ontmoet, dat binnen een half uur dat laatste liedje zonder fouten speelde.

Broekmans & van Poppel in Amsterdam gaven het boekje kleurig en fris uit; het kost f 1.25.


zaterdag 29 april 1950
Carel Willink zong een opmerkelijk programma

Om meer dan één reden staken de liederenavond, waarmee Carel Willink zich gisteren in de goedbezette Bachzaal aan Amsterdam voorstelde, gunstig af bij de vele zangrecitals in dit seizoen. In de eerste plaats was er een opmerkelijk, van persoonlijkheid en durf getuigend programma samengesteld en vervolgens hoorde men eindelijk nu eens niet een door een pianist begeleide zanger, maar een voorbeeldig voorbereid duo, waarin Johan van den Boogert zijn taak aan de vleugel op volmaakte wijze vervulde: het was een lust te luisteren naar dit rijk genuanceerde en technisch meesterlijke pianospel.

Wat Willink's programma betreft: vóór de pauze Purcell en Schumann's cyclus "Dichterliebe", er na premières van de Nederlanders King, Joh. Röntgen en volksliederen. Reeds in Purcell bleek, dat Willink over een vrij omvangrijke, mooi klinkende bas-bariton beschikt, die hij goed beheerst. En naarmate de avond vorderde werd het duidelijk, dat hij even intelligent als gevoelig liederen weert te vertolken.

Dat Schumann's uitgebreide cyclus desondanks niet steeds bleef boeien, komt stellig op rekening van het werk zelf, dat af en toe te weinig variatie bezit. Maar als geheel werd het toch een prestatie van hoog niveau.

Drie Engelse liederen van King troffen door een goede vocale schrijfwijze, een te drukke pianopartij en een laat-romantische geest. Röntgen's "Diablerie" op tekst van Engelman maakte een persoonlijker indruk, maar ook hier vond ik de pianopartij wat exuberant.

De uitvoerenden, die terecht een groot succes oogsten en twee negrospirituals moesten toegeven, hadden daarvóór nog de première gegeven van twee liederen. (op tekst van Paul van Ostayen) door

LEX VAN DELDEN