donderdag 2 februari 1950
Onconventioneel recital door Robert Wallenborn
De Amerikaanse pianist Robert Wallenborn kwam gisteravond Amsterdam tonen, dat hij de moed bezit met conventies te breken: het programma dat hij in de kleine Concertgebouwzaal speelde, was namelijk behalve veeleisend, ook bijzonder onalledaags. Het initiatief om een werk van een zijner landgenoten uit te voeren (de derde sonate van Dello Joio) zou dan ook alleszins prijzenswaardig geweest zijn, ware het niet, dat deze muziek meer epateerde door haar rhyth-mische opgewondenheid, dan werkelijk boeide. De muzikale inhoud leek mij vrij onbelangrijk en ik vraag mij af of er geen ander stuk te vinden was geweest, dat meer representatief is voor het huidige componeren in Amerika.
Verder hoorde men o.a. een sonate van Hindemith (ook al niet erg geslaagd, wat salonmuziekachtig), de Études Symphoniques van Schumann (mčt de vijf, later toegevoegde variaties) en stukken van Debussy en Ravel.
En dat alles speelde Wallenborn bijzonder knap, met een verbluffende beheersing van technische moeilijkheden, maar met zo weinig begrip voor wat achter de noten leeft, dat dit spel toch maar nauwelijks indruk maakte en soms zelfs mechanisch en onbewogen leek.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 3 februari 1950
Twee Nederlandse werken op Muziekfeest in Brussel
(Van onze muziekredacteur)
De internationale jury, die vorige week in Brussel bijeenkwam om de werken te kiezen voor het muziekfeest der
International Society for Contemporary Music, eind Juni in Brussel, heeft ook twee Nederlandse composities op de
programma's geplaatst: Flothuis' Pianoconcert en Henkemans' Fluitconcert.
Er waren 130 partituren ingezonden, waaruit men 28 koos; de jury was samengesteld uit Jean Binet (Zwitserland), Sten Broman (Zweden), Luigi Dallapiccola (Italië), Guillaume Landré (Nederland) en André Souris (België).
maandag 6 februari 1950
Loewenguth-kwartet
Van het concert, dat het Loewenguth-kwartet Zaterdagavond in de serie Concertgebouw-Kamermuziek te Amsterdam gaf, heb ik slechts Mozart's "Dissonantenkwartet" kunnen horen. Men kon hierin genieten van uiterst verzorgd ensemblespel, waarin vooral de goed afgewogen klankverhoudingen troffen. Overigens leek mij deze opvatting van Mozart wel wat geaffecteerd in haar nadrukkelijke verlangzamingen bij afsluitingen van muzikale frases.
LEX VAN DELDEN
woensdag 8 februari 1950
Johan van der Zalm's debuut in de opera werd een succes
De voorstelling van Verdi's "Troubadour" door de Nederlandse Opera hebben wij reeds lang geleden besproken. En er zou dan ook geen enkele aanleiding toe zijn thans weer woorden er aan te wijden, ware het niet, dat in de opvoering van gisteravond in de stampvolle Stadsschouwburg te Amsterdam Johan van der Zalm, vroeger bekend als lid van de Hoofdstad-Operette, zijn debuut maakte als operazanger in de berucht-moeilijke rol van Manrico.
Dit eerste optreden in deze voor hem zo nieuwe omgeving is een doorslaand succes voor Van der Zalm geworden; daaraan lieten de geestdriftige bijvalsbetuigingen (en de bloemen!) aan het slot geen twijfel bestaan. En terecht, want zijn omvangrijke, warm-getimbreerde stem bleek hij bijna voortdurend volledig te beheersen, zodat hij vocaal vaak uitmuntend voor de dag kwam.
Maar er was meer: als acteur toonde hij zich zo geheel thuis op de operaplanken, dat men nauwelijks kon merken met een debutant te doen te hebben. Geen pathetische effecten, geen theatrale gebaren, niets van dit alles, maar een eenvoudig en natuurlijk bewegen. Men mag slechts hopen, dat Van der Zalm de kansen krijgt zich verder te ontwikkelen als operazanger. Hij verdient het.
LEX VAN DELDEN
donderdag 9 februari 1950
Nieuwe gramofoonplaten
Operaliefhebbers vóór
(Van onze muziekredacteur)
Zowel Columbia als Decca moet de operaliefhebbers, die een gramofoon bezitten, een warm hart toedragen: beide
maatschappijen brachten voor hen enkele nieuwe opnamen uit. Bijzonder mooi is Col. LX 1208: het Intermezzo uit
Mascagni's "Cavalleria Rusticana" en dat van de derde acte uit Puccini's "Manon Lescaut", prachtig gespeeld door de
Weense Philharmonie onder Herbert von Karajan en volmaakt gereproduceerd (f 6.50).
Al die voortreffelijke kwaliteiten heeft ook de opname van Gluck's Ouverture "Alceste" door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum op Decca X 10190 (f 6.75). Frans Vroons' mooie tenor komt in twee aria's van Puccini (uit "Tosca" en "Manon Lescaut"), begeleid door een orkest onder Hugo de Groot, volledig tot zijn recht (Decca XP 6041, f 5.10). En de opgewekte, geestige Ouverture "Orpheus in de Onderwereld" van Offenbach werd door het National Symphony Orchestra bijzonder voortvarend uitgevoerd onder Stanford Robinson's leiding. Maar de opname is wat ondoorzichtig en weinig genuanceerd (Decca XP 6037, f 5.10).
Chopin-liefhebbers kunnen de Nocturne opus 48 no. 1 en de Mazurka opus 41 no. 2 voortreffelijk horen spelen door Malkoezinski op Col. LX 1228 (f 6.50), een opname die technisch aan de hoogste eisen voldoet. Evenals de plaat, waarop Isaac Stern in De Sarasate's "Zigeunerweisen" bewijst tot de allerbeste violisten van deze tijd te behoren (Col. LX 1156, f 6.50).
maandag 13 februari 1950
Aangrijpend pianospel van Clara Haskil
Het is merkwaardig dat Amsterdam een pianiste als de Roemeense Clara Haskil nog niet kende; Zondagmiddag heeft deze, reeds jaren in vele landen bekende, kunstenares de goed bezette kleine Concertgebouwzaal bewezen een zó belangrijke persoonlijkheid te zijn, dat men het slechts kan betreuren niet eerder met haar spel geconfronteerd te zijn. Want van dit technisch čn geestelijk bijzonder veeleisende recital ging een zeldzame ontroering uit, zó zelfs, dat ik meen hier te hebben geluisterd naar één van die uitzonderlijke gebeurtenissen, die aan een concertseizoen zijn waarde verlenen.
Afgezien nog van haar vrijwel volmaakte technische capaciteiten, die aan alle stijlen volledig worden aangepast, bezit Clara Haskil de potentie voortdurend medium te zijn voor de componist, die zij uitvoert. Zo klinkt haar meesterlijke vertolking van Bach als ware dit de enig, noodwendig juiste; en evenzo is het met Brahms, Schumann (onvergetelijk schoon waren zijn Abeggvariaties in deze indrukwekkende uitvoering!). Beethoven's Sonate opus 111, lastig te realiseren, werd één grote, onvergetelijke manifestatie van de enorme psychische spanningen, waarin dit stuk geschreven moet zijn.
Het was begrijpelijk dat men Clara Haskil slechts liet gaan nadat zij enkele toegiften had gespeeld. Zij moet hier terugkeren, dikwijls.
Suzanne Danco, die Zaterdagavond op dezelfde plaats een liederenavond gaf, bezit een prachtige, heldere sopraan met dat wat felle timbre, dat zo kenmerkend is voor Zuidelijke (Franse en Italiaanse) stemmen. Zij gebruikt die volmaakt, beheerst de techniek volledig. Bovendien is zij intelligent en zo werden oude Italiaanse aria's van Bononcini en Ariosti en vooral Caccini's "Amarilli" overtuigend en ontroerend van dramatische expressie.
Maar waar een meer genuanceerde uitdrukking nodig is als in liederen van Schubert, schiet zij tekort; dan mist men het werkelijke begrip voor het wezen van deze romantische kunst en dan ook wordt men nauwelijks geboeid. Beter slaagde de zangeres er in de sfeer te treffen in Duparc en Poulenc.
Haar succes was groot en toegiften moesten volgen. Guido Agosti begeleidde muzikaal, maar wat onnauwkeurig.
LEX VAN DELDEN
maandag 13 februari 1950
Nederlands Kamerkoor voor de BBC
(Van onze muziekredacteur)
Felix de Nobel en zijn Nederlands Kamerkoor zijn door de B.B.C. uitgenodigd op te treden in het programma "Pasen in
Europa", waaraan vele koren uit heel Europa deelnemen. Ook in 1948 zong De Nobel's ensemble in dit programma
* * *
De in Amsterdam woonachtige zanger en paedagoog Eduard Lichtenstein maakt in Maart een tournée door Zwitserland. Hij zal daar optreden in Lehár's "Land des Lächelns" en "Paganini". In Juni zingt hij in Djakarta bij de uitvoering van Beethoven's Negende de tenorpartij.
Nieuwe Adčle in "Fledermaus"
In de voorstelling, die de Ned. Opera 16 Februari in de Amsterdamse Stadsschouwburg geeft van Strauss' "Fledermaus", zingt Nel Duval (zuster van Greet Koeman) voor het eerst de rol van Adčle.
dinsdag 14 februari 1950
Stanley Pope dirigeerde Beethoven-programma
Een volledige indruk van de capaciteiten van de jonge Engelse dirigent Stanley Pope heeft Amsterdam gisteravond in de matig bezette grote Concertgebouwzaal niet kunnen krijgen. Daarvoor was het programma, dat het Rotterdams Philharmonisch Orkest onder zijn leiding speelde, te eenzijdig: Beethoven's 2de en 5de Symphonie en de Ouverture Leonore III. Maar wčl heeft men kunnen constateren, dat Pope zijn partituren volledig beheerst (hij dirigeerde uit zijn hoofd), zeer duidelijke, soms wel wat "spectaculair-magische", maar steeds "sprekende" gebaren heeft en bovendien vervuld is van een sterk geladen musiceerdrift.
Vooral van de 5de Symphonie gaf hij een uiterst boeiende en indrukwekkende vertolking, waaruit de geboren dirigent sprak. Overigens leek mij een dergelijk concert voor Amsterdam vrij overbodig: het Concertgebouworkest voorziet immers al voldoende in de behoefte aan Beethoven.
LEX VAN DELDEN
donderdag 16 februari 1950
Israëlische altist Partos speelde in Amsterdam
(Van onze muziekredacteur)
In aanwezigheid van o.a. dr. M. Amir, gezant van Israël in de Benelux-landen, de heer Nassi, Israëlisch consul in
Nederland, burgemeester d'Ailly, enkele hoogleraren, heeft de Israëlische altist Oedoen Partos gisteravond in het
Paviljoen Vondelpark te Amsterdam een boeiend recital gegeven. Hij toonde zich een uitmuntend instrumentalist en ook
als componist maakte hij met zijn "Jiskor" een goede indruk.
Partos, die eerste altist is van het Israëlisch Philh. Orkest, speelde o.a. nog werken van zijn landgenoten Jakobi en Ben Chaim en besloot de door het in oprichting zijnde Genootschap Nederland-Israël georganiseerde avond met Schubert's Arpeggione-sonate. Hij werd begeleid door de Israëlische pianist Arjé Zemanek.
Na afloop sprak ik hem even. "Hoe het met het orkest gaat? Uitstekend, wij zijn erg ingenomen met onze nieuwe dirigent Paul Paray. En wat mij persoonlijk betreft: ik heb veel gelegenheid als solist op te treden. Daarvan maak ik steeds gebruik nieuwe werken voor alt uit te voeren. Natuurlijk heb ik tijdens mijn verblijf in Amsterdam naar Nederlandse muziek gezocht. En ik heb inderdaad enkele belangwekkende stukken gevonden, o.a. het altconcert van Leo Smit. Ik ga die Nederlandse werken stellig in Israël spelen."
vrijdag 17 februari 1950
de lopende band
"MUZIKALE OMMEGANG", waarvan onder redactie van G. van Ravenzwaaij inmiddels een tweede druk is verschenen bij de Nederlandse Keurboekerij N.V. te Amsterdam, kan men het best beschouwen als een encyclopaedie over componisten en hun werk. Het geeft een uitgebreide hoeveelheid gegevens over deze materie, behandeld door musicologen en componisten. De Nederlandse componisten schreven over hun werk zelf.
Vooral voor de muziekliefhebber, die wat meer wil weten over een bepaald werk voor hij het gaat horen, is dit uitnemend uitgegeven boek van veel waarde. Hij zal bijna steeds het antwoord vinden op eventuele vragen. Natuurlijk zijn er wel enkele bezwaren, hoe kan het anders bij een werk van een dergelijke opzet en omvang (meer dan 900 pagina's!). Zo is het jammer dat de redacteur zelf een artikel schreef over "Luisteren naar muziek", dat weinig geslaagd is. En bijzonder vreemd is het, dat bijvoorbeeld aan Badings en Koetsier resp. 12 en 5 pagina's werden gewijd, terwijl Pijper, Bartók en Schönberg slechts 3, 9 en 3 bladzijden werden toegemeten.
Maar als geheel een naslagwerk, dat iedere concertbezoeker behoort te bezitten. Prijs f 19.50.
L. V. D.
zaterdag 18 februari 1950
Matthäus Passion als film Bach's meesterwerk verminkt
ERNST MARISCHKA bewerkte de Matthäus Passion voor de film, regisseerde haar zelf en het resultaat kan Amsterdam van 17 maart af in Kriterion aanschouwen. Waarom dit alles werd gedaan? De inleiding tot de film geeft het antwoord: men wil allen, die de kunst liefhebben in kennis stellen van de onvergelijkelijke muziek van Bach en de even schitterende meesterwerken, die beeldende kunstenaars eeuwen geleden schiepen "in de geest van het Evangelie". Want het zijn deze schilderijen en plastieken, die men op het filmdoek geprojecteerd ziet. Een prijzenswaardig voornemen, zou men zo op het eerste gezicht zeggen. Het practische resultaat beantwoordt echter geenszins aan redelijke artistieke normen.
Bach heeft voor zijn Matthäus Passion het Lijdensverhaal als aanleiding genomen: een episch, aangrijpend-dramatisch, maar toch sober en objectief relaas, dat zich tot de mensheid richt. Hoe knap en verzorgd deze geniale muziek door de Weense Philharmonie, het Weense koor, de solisten o.l.v. Herbert von Karajan ook moge worden uitgevoerd, door het verhaal zo onvolledig weer te geven als de film het doet, verminkt men de samenhang én het kunstwerk zelf. De spreekstem, die dat gebrek moet opvangen door commentaar te geven waar de duidelijkheid dat verlangt, dringt de muziek op die plaatsen naar de achtergrond en maakt haar soms vrijwel onhoorbaar.
Behalve de objectieve Evangelietekst bevat de Matthäus Passion nog de subjectieve reacties er op van de gelovigen, de reflexen van de gemeente op het boven-natuurlijke gebeuren. Voor een deel gebeurt dat in collectief verband, namelijk in de koralen, die het liturgisch karakter van het geheel beklemtonen, voor een ander deel in subjectieve, lyrische meditaties door individueel optredende solisten, die aria's zingen: symbool van het universeel-religieuze, dat de Matthäus Passion uitheft boven het incidentele verhaal van het Lijden van Christus. Maar zowel koralen als aria's dienen beschouwd te worden als antwoord op het Lijdensverhaal. En ook hierin heeft de filmregisseur met kwistige hand geknipt, zodat er nauwelijks een Matthäus Passion te noemen geheel overbleef.
Het liturgische karakter van het werk wordt o.a. bepaald door de verdeling in twee onderdelen, tussen welke een preek gedacht moet zijn, die tegenwoordig wordt vervangen door een pauze. Zelfs de tweedeligheid heeft Marischka veronachtzaamd: hij liet het slotkoor van het eerste deel weg en het begin van het tweede! En zo is in de film de nadruk komen te liggen op het dramatische, op de handeling van het Lijdensverhaal, dat door een enorme hoeveelheid reproducties van beeldende kunst wordt verteld. De verminkte muziek heeft geen andere rol dan deze reeks "lichtbeelden" te illustreren, als ware zij programmatische muziek! Dat is een onvergeeflijke principiële fout.
Daar zowel orkest als koren vrij uitgebreid van omvang zijn, gaat veel van het ingewikkelde stemmenweefsel verloren.
Dat ondanks al deze tekortkomingen de film toch liefde en eerbied voor Bach's kunstwerk zou kunnen aankweken bij het publiek en met name bij de jeugd (die men in schoolvoorstellingen met de Matthäus Passion gaat confronteren), lijkt mij onmogelijk. Een voor de hand liggend middel om dat doel wél te bereiken zou zijn, die jeugd eens een échte Matthäus Passion voor te zetten, zonder verminkingen, die het wezen er van te niet doen.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 18 februari 1950
Nieuws over Holland Festival
"Petroesjka" gaat in oorspronkelijke décors en costuums van Benois
(Van onze muziekredacteur)
"Thans staat vast, dat het Monte Carlo Ballet in het Holland Festival onder leiding van Monteux en met medewerking
van het Concertgebouworkest, "Petroesjka" zal dansen in de oude, originele costuums en décors van Alexandre Benois.
Heel bijzonder is, dat Tamara Toumanova dank zij de medewerking van de Parijse Opera, waaraan zij verbonden is, de
moeilijke rol van de Pop zal vertolken. Twee voorstellingen gaan er in Amsterdam, één in Den Haag." Dit voor
dansliefhebbers zo verheugende nieuws vertelt mij de heer Peter Diamand, secretaris van het Holland Festival.
"Bovendien", zegt hij, "geeft het Monte Carlo Ballet nog meer voorstellingen tegen goedkope prijzen en zijn er onderhandelingen gaande het te laten optreden in het openluchttheater van Bloemendaal.
Bijzonder veel aandacht heeft de heer Diamand voor de kamermuziek, die vorig jaar niet voldoende naar voren trad. "Wij overwegen een belangrijk experiment, dat neerkomt op het uitvoeren van kamermuziek in ochtendconcerten. Wij proberen naast de avonden, die aan deze muziekvorm zijn gewijd, twee ochtenden per week in Amsterdam en Den Haag er voor in te ruimen: waarschijnlijk van 11 tot 12 uur. Behalve Nederlandse ensembles als Felix de Nobel's Kamerkoor trachten wij het publiek daarheen te trekken door ook buitenlandse solisten als Pears, Britten en Goldberg te laten optreden.
Ook onze dilettantenkoorzang komt aan bod: 24 Juni organiseert de Mij. Caecilia in Scheveningen een groot koorconcert, waarvoor enkele belangrijke mannenkoren zijn uitgenodigd, o.a. de Maastreechter Staar en de Haghesanghers. Gepoogd wordt een dergelijk concert ook in Amsterdam te geven. In tegenstelling met lopende geruchten verzeker ik U, dat de voorstellingen van Hendrik Andriessen's "Philomela" en Weber's "Oberon" doorgaan; de repetities van de Ned. Opera zijn reeds in volle gang.
En ten slotte staat nu vast, dat het Amsterdamse deel van het Festival wordt besloten met een populair concert door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum in de Apollohal."
maandag 20 februari 1950
Bertus van Lier's "Hooglied" werd in Concertgebouw uitgevoerd
In de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam dirigeerde Bertus van Lier Zaterdagavond zijn "Hooglied" en in deze omgeving kwam het werk veel beter tot zijn recht dan bij de premičre in de Oude Kerk tijdens het vorige Holland Festival, toen de acoustische omstandigheden zeer ongunstig waren. Om begrijpelijke redenen wil ik niet nader op de compositie ingaan. Laat mij volstaan met mede te delen, dat het "Hooglied" op de talrijke aanwezigen merkbaar een diepe indruk heeft gemaakt en men heeft de uitvoerenden langdurig toegejuicht.
Allereerst noem ik Dora van Doorn-Lindeman, die de moeilijke sopraanpartij volledig beheerste. Ook Wiebe Drayer (tenor) voldeed goed en Jan Duiveman gaf al zijn krachten aan de ondankbare baspartij. Het Nederlands Vocalisten Ensemble verzorgde de koorpartijen en het Amsterdams Kamermuziekgezelschap speelde op uitmuntende wijze het instrumentale deel van de partituur.
Vóór de pauze behaalde Clara Haskil een stormachtig succes met haar aangrijpende en volmaakt-persoonlijke vertolking van Mozart's pianoconcert in Es (K.V. 271). Men heeft in het bijzonder kunnen genieten van werkelijk doorleefd musiceren, want met het kleine kamerorkest, samengesteld uit leden van het Concertgebouworkest, bereikte Bertus van Lier een uniek ensemble, dat even bezield speelde als de soliste.
Het publiek voelde, dat hier iets onalledaags werd gepresteerd en het liet Clara Haskil slechts na een toegift gaan. Toen pas bedaarden de bijna wilde toejuichingen.
LEX VAN DELDEN
woensdag 22 februari 1950
"De Flambouw" financiert reis van Concertgebouworkest naar V.S.
Canada krijgt Nederlandse beeldende kunst
(Van onze muziekredacteur)
U weet reeds, dat het Concertgebouworkest 19 September de Atlantische Oceaan oversteekt om tot 20 October de
Verenigde Staten en ook Canada op een reeks concerten, onder leiding van Eduard van Beinum, te vergasten. Maar wist
u, dat alleen al de heen- en terugtocht (er heen gaat men met de "Nieuw Amsterdam", dank zij de medewerking van de
Holland-Amerikalijn) enkele tonnen kosten? Waar komt al dat geld vandaan?
Wel, de na de bevrijding opgerichte Stichting "De Flambouw", die voor Nederlandse culturele manifestaties in het buitenland zorgt, heeft het benodigde kapitaal uit particuliere bron bijeengebracht. En "De Flambouw" heeft het daarbij niet gelaten. De wetenschap, dat de Canadese musea vrijwel geen hedendaagse Nederlandse beeldende kunst bezitten, heeft het plan doen rijpen aan de Canadese regering een representatieve collectie schilderijen, plastieken en grafiek van levende Nederlanders ten geschenke te geven. Enerzijds komt die verzameling tot stand door aankoop, anderzijds doordat een aantal gemeenten aan kunstenaars opdrachten geeft. Dit laatste is een suggestie van de Amsterdamse wethouder De Roos geweest.
"De Flambouw" geeft binnenkort vijf Nederlandse componisten opdracht een kort orkestwerk te schrijven met een typisch nationaal programma; één of meer van die composities zal het Concertgebouworkest in Amerika uitvoeren.
Ten slotte bereidt men een boek voor, dat de stand van onze typografie behandeld en aan Amerikaanse bibliotheken zal worden aangeboden. Ook aan de Nederlandse architectuur wordt een dergelijk boek gewijd.
woensdag 22 februari 1950
Koorzang door "Apollo"
Roeske dirigeerde een nieuwe compositie van Schreurs
Fred. J. Roeske, geheel hersteld van het hem in October van het vorig jaar overkomen ongeval, leidde gisteravond weer zijn onovertrefbare mannenkoor "Apollo" in de geheel gevulde grote Concertgebouwzaal van Amsterdam. Men heeft hem geestdriftig gehuldigd en het cadeau en de bloemen, die hij aan het begin van de avond kreeg, bewezen wel hoezeer zijn koor hem waardeert.
Ook dit keer gaf Roeske weer een voorbeeld: hij introduceerde een nieuw werk van Joep Schreurs, dat hij (na het applaus) onmiddellijk herhaalde! Schreurs' compositie, "Fuga" getiteld en geschreven op een tekst van Bertus Aafjes, bleek een belangrijke aanwinst voor de koorliteratuur: het is knap gemaakt, fris en persoonlijk van vinding, wars van goedkope sentimentaliteit en treffend door originele klankverbindingen. Schreurs behaalde er een opvallend succes mee en kwam op het podium danken voor de prachtig verzorgde uitvoering.
Ook Bertus van Lier's "Ik sla de trom" maakte zoveel indruk, dat Roeske het moest herhalen. Verder zong "Apollo" werken van Roeske en Van Delden. Bijzonder veel succes had Dora van Doorn-Lindeman met een reeks liederen, waarvan vooral dat van Purcell diep ontroerde. Zij werd begeleid door Max van Doorn; het koor vond in Bep Aarden een voortreffelijke accompagnatrice.
Burgemeester en mevrouw d'Ailly woonden het concert bij.
LEX VAN DELDEN
woensdag 22 februari 1950
M.S.O. geeft premičre van Béla Bartók
(Van onze muziekredacteur)
Meer dan alleen maar aandacht verdient de eerste uitvoering in Nederland van Bartók's Concert voor twee piano's en
orkest door het Maastrichts Stedelijk Orkest o.l.v. André Rieu op 25 Februari a.s. met Miek Engelenburg en Jaap
Drielsma als solisten. Want deze premičre wordt op een zo lofwaardige wijze gegeven, dat zij kan gelden als een
voorbeeld van uitmuntende programmapolitiek.
Vóór de uitvoering houdt Wouter Paap een inleiding over het werk, daarna speelt men het Concert, dat na de pauze wordt herhaald. Zo alleen maakt men het publiek vertrouwd met nieuwe muziek en men kan slechts hopen, dat ook andere orkesten tot deze uitvoeringspractijk overgaan.
Het Concert voor twee piano's en orkest van Bartók is een bewerking (uit 1940) door de componist van zijn Sonate voor twee piano's en slagwerk (uit 1937). In de oude versie heeft men het werk vóór de oorlog in ons land kunnen horen: het toont Bartók op zijn best. De bijzondere combinatie van instrumenten wordt hier gebruikt op een volkomen nieuwe manier, die meer de nadruk legt op de poëtische versmelting van de verschillende klankmogelijkheden dan op de slagwerkkwaliteiten van de piano's.
De Sonate bestaat uit drie delen; in het eerste hoort men vooral de folklorist, die Bartók was en in het tweede de merkwaardig geheimzinnige geruisen van de nacht. Het slotdeel, geestdriftig en juichend van sfeer, eindigt in kalme, nauwelijks hoorbare klanken en sterft mysterieus uit.
zaterdag 25 februari 1950
Een mooi boek over Beethoven
ER is bij de uitgeverij De Librije te Haarlem alweer een nieuw deeltje verschenen in de serie Jeugd en Muziek. Ditmaal gaat het over "Ludwig van Beethoven en het Klokkenspel" en het is geschreven door Opal Wheeler.
Je kunt er in lezen, hoe knap hij in zijn jeugd al kon componeren. Een van die werkjes kun je in het boekje vinden. Het is een prachtig en spannend boek en er staan veel tekeningen van Mary Greenwalt. Het kost f 3.90.
L. V. D.
zaterdag 25 februari 1950
Händel's "Deborah" in het Concertgebouw
De Händelvereniging gaf gisteravond in de volle grote Concertgebouwzaal van Amsterdam een uitvoering van Händel's oratorium "Deborah", aan welk werk ik vorige week reeds enige aandacht wijdde. Laat mij thans volstaan met op te merken, dat dirigent Jack P. Loorij met ijver en goede smaak de belangrijke koorpartijen moet hebben ingestudeerd: het klinkende resultaat was althans zeer goed, mooi van nuancering en klankverhoudingen.
Jammer, dat de solisten lang niet op die hoogte stonden (behalve dan Laurens Bogtman, die de baspartij met begrip en indrukwekkend geluid vertolkte): sommigen zongen vals of onrhythmisch, anderen zonder veel expressie en vrijwel allen met een bijzonder slechte uitspraak van het Engels. Het Utrechts Stedelijk Orkest kweet zich kranig van zijn orkestrale taak.
Deze opmerkingen gelden slechts het eerste gedeelte van de uitvoering: de rest heb ik niet meer kunnen horen, want in de Kleine Zaal bood Valerie Soudčre mij de gelegenheid te constateren, dat zij een pianiste is met een niet geheel vlekkeloze, maar toch zeer grote techniek; en bovendien een kunstenares met persoonlijkheid, die er niet voor schroomt zeer onalledaagse opvattingen er op na te houden.
Schubert speelde zij daardoor wel erg week en sentimenteel, Chopin nňg kwijnender en zonder de heroďek, die zijn muziek soms ademt. Maar de Préludes van Debussy kregen een heel bijzondere en aantrekkelijke gestalte, vooral waar de rhythmiek een overwegende rol speelt. En zo was het ook met de stukken uit Bartók's "Mikrokosmos", waarin Valerie Soudčre de hartstochtelijke en vehemente bezetenheid legde, die deze muziek voor een aanzienlijk deel bepaalt.
LEX VAN DELDEN
maandag 27 februari 1950
Charles Bruck uit Israël teruggekeerd
(Van onze muziekredacteur)
Charles Bruck, dirigent van de Nederlandse Opera, is gisteravond in Amsterdam teruggekeerd van een twee maanden
lange tournée met het Israëlisch Philharmonisch Orkest. Hij dirigeerde het orkest 22 maal, o.a. in Tel Aviv, en
bracht daarbij 5 programma's ten gehore. De belangstelling voor muziek is in Israël nl. zo groot, dat de meeste
programma's vier, vijf keer herhaald moeten worden.
Na zijn terugkeer is Bruck dadelijk weer met zijn repetities bij de Ned. Opera begonnen; morgenavond leidt hij in de hoofdstedelijke Stadsschouwburg "Hoffmann's Vertellingen".
De heer László Hálasz, directeur van de City Center Opera te New York heeft gisteren de voorstelling van "Troubadour" door de Ned. Opera in Amsterdam bijgewoond. Doel van zijn bezoek was nader kennis te maken met de Nederlandse operakunst in het algemeen en met enkele solisten in het bijzonder.
dinsdag 28 februari 1950
Lachwekkende zangeres en uitstekende cellist in de Bachzaal
Een heel merkwaardig recital hoorde ik gisteravond in de Bachzaal, waar de cellist Jacques Ripoche en de zangeres Sylvie Sandra (met veel brio begeleid door Jean Joël Barbier) voor 400 lege zetels en ongeveer tien Amsterdammers optraden: omstandigheden, die zelfs de vermaardste kunstenaars in hun spel ongunstig moeten beďnvloeden. Merkwaardig was dit concert om de zangeres, die slechts te vergelijken is met een mechaniekje, dat weinig menselijks bezit.
Sylvie Sandra neemt, zodra zij begint te zingen, een verstarde houding aan, die voornamelijk wordt gekenmerkt door het opheffen van de linkerhand: een ridicule bezigheid, die misschien in het variété een verrassend effect zal kunnen sorteren, maar in de concertzaal niet thuis hoort. Trouwens, daar hoort deze zangeres ook om andere redenen niet thuis. Zij heeft een slecht klinkende, slecht gebruikte en vaak bijzonder valse sopraan. Dat impresario's zulke mensen laten optreden, pleit slechts tegen onze op commerciële basis rustende concertpractijk.
Jacques Ripoche speelt uitstekend cello, technisch vrijwel vlekkeloos en na de pauze - in Debussy vooral - hoorde men zelfs een kunstenaar van formaat. Hij moet hier onder gunstiger omstandigheden terugkomen; de zangeres niet.
LEX VAN DELDEN