zaterdag 4 juni 1949
Internationaal jeugdcongres voor muziek geopend

(Van onze muziekredacteur)
In aanwezigheid van talloze autoriteiten, onder wie de ambassadeur van Frankrijk en vertegenwoordigers der regeringen van België, Luxemburg en Zwitserland, heeft vanmorgen mr. H. J. Schölvinck namens minister Rutten het vierde internationale congres van de Fédération Internationale des Jeunesses Musicales in het Haagse Mauritshuis officieel geïnstalleerd. Sem Dresden, voorzitter van het congres en directeur van de stichting "Jeugd en Muziek", beantwoordde zijn rede, waarna Marc Cuvelier, de secretaris-generaal van de internationale federatie, een begroetingswoord sprak tot de aanwezigen, onder wie zich een opvallend aantal jeugdige buitenlanders bevond: Fransen, Belgen, Luxemburgers, Amerikanen, Portugezen, Italianen en zelfs Egyptenaren.

Tijdens de daarop volgende receptie zagen wij o.a. dr. Walther Boer, de Haagse wethouder Van Zwijndrecht en Igor Markewitsj, die het soloconcert van dit congres zal dirigeren, waarbij een orkest van jeugdige musici uit o.a. Italië, België, Frankrijk, Portugal en Nederland zal optreden.


dinsdag 7 juni 1949
Concours voor vioolmakers begonnen

(Van onze muziekredacteur)
Wie zaterdagmiddag de regen durfde te trotseren en zich naar het Haagse Gemeentemuseum begaf, kon daar in een kleine zaal een onalledaagse vertoning aanschouwen. "Vertoning" is misschien een wat weids woord, maar onalledaags is het zeker, als u op een podium Joachim Röntgen een viool ziet bespelen, terwijl aan zijn rechterzijde een schoolbord staat opgesteld. Een zwart bord op een doodgewone ezel. En op dat bord kon u dan een cijfer lezen, met wit krijt geschreven.

De violist speelt een deel uit een solo-sonate van Bach. "Genoeg", klinkt het plotseling van het balkon. Röntgen houdt op met spelen. "Nu nog iets met pianobegeleiding", zegt de onzichtbare stem van het balkon. En de violist laat een stukje horen van Pugnani-Kreisler. "Genoeg", zegt de stem weer. De viool wordt weggelegd. Het cijfer op het bord wordt uitgewist, een nieuw onbegrijpelijk cijfer verschijnt er op. En dan begint Röntgen weer, op een andere viool. Nog eens Bach en nog eens Pugnani-Kreisler. Die hele procedure herhaalt zich ettelijke malen.

Wat dat allemaal betekent? Wel, het Concours Hendrik Jacobsz., wedstrijd voor vioolmakers, is Zaterdag begonnen. De ingezonden instrumenten worden, anoniem en slechts door een cijfer aangeduid, bespeeld en de op het balkon zittende jury moet ze keuren. Een vermoeiende, haast onmogelijke taak. Wij althans hebben het niet lang kunnen volhouden. Röntgen kreeg er trouwens na een keer of tien ook genoeg van; de heer Poth zette zijn werk voort. En zo zal het twee weken lang verder gaan. Steeds maar violen bespelen en de jury moet dat allemaal maar aanhoren. Wij benijden die heren juryleden niet.


dinsdag 7 juni 1949
Demonstratie van nieuwe muziek voor schoolorkesten
Geslaagde avond op congres der Jeunesses Musicales

Het vierde congres van de "Fédération Internationale des Jeunesses Musicales" is dan Zaterdag in Den Haag begonnen. En na de officiële installatie, des ochtends in het Mauritshuis, is die eerste congresdag besloten met een avond in de Dalton-HBS aan de Aronskelk, waar de jeugd in het middelpunt stondvan het artistieke gebeuren.

Het is een verkwikkende avond geworden, hartverheffend, omdat hier leerlingen van middelbare scholen voor een uitvoering zorgden die zich door haar frisheid en natuurlijkheid zo verblijdend gunstig onderscheidde van de sleur van het dagelijkse concertleven.

Het begon met een voorstelling van Boutens' gedicht "Beatrijs", dat klaar en indrukwekkend eenvoudig werd gezegd, met de muziek van Alexander Voormolen, even klaar en puur op de piano gespeeld. En de tekst werd pantomimisch op het toneel geïllustreerd, zo natuurlijk en kinderlijk en met zoveel echte overgave, dat een uitzonderlijk gave vertoning werd bereikt, die niet naliet indruk te maken. Een dergelijke gemeenschapskunst, waaraan solistendom ten enenmale vreemd is, kan slechts bereikt worden door anonimiteit der executanten. Wat hier dan ook inderdaad het geval was.

Na de pauze volgde een demonstratie door interscholaire orkesten uit Rotterdam en Den Haag van enkele korte stukken, speciaal gecomponeerd voor schoolorkest door François Steenhuis, Sem Dresden en ondergetekende. Over de laatste kan ik uiteraard geen oordeel vellen. Wat de eerste twee bereikten met de soms verrassende combinaties van enkele strijkinstrumenten, blazers, piano en zeer uitgebreid slagwerk, was in alle opzichten geslaagd, fris en levendig, onconventioneel en voortdurend des kinds. Een belangrijke stap in een nieuwe richting, die in de toekomst voor het muziekonderwijs op de scholen van de allergrootste importantie kan worden.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 18 juni 1949
Het Concertgebouworkest speelde Bruckner's Zevende Symphonie voor de gramofoon
NIEUWE ORKESTPLATEN

GEEN componist neemt in de muziekgeschiedenis een zo merkwaardige plaats in als Anton Bruckner. Want levend van 1824 tot 1896, dus in een tijd, dat de Romantiek hoogtij vierde, componeerde hij werken, die van stijl en inhoud direct aansluiten op de barokke kerkmuziek van de 17de en 18de eeuw. Onze tijd begint eigenlijk pas goed de uitzonderlijke waarde van Bruckner's oeuvre te beseffen en vooral Amsterdam heeft de laatste jaren veel bijgedragen tot de verbreiding er van.

Men weet het, Eduard van Beinum bezit een duidelijke affiniteit tot, verwantschap bijna met Bruckner en zijn vertolking van de Zevende Symphonie kan dan ook vrijwel ideaal worden genoemd. Het is een daad van betekenis, dat Decca dit ongeveer zeventig minuten durende werk op gramofoonplaten heeft opgenomen. De opname beslaat vijftien plaatkanten en de resterende zestiende zijde wordt ingenomen door de Wals uit Tsjaikowski's Serenade voor strijkorkest (AK 1916-1923).

Zover mij bekend is, bestonden er reeds drie uitvoeringen voor de gramofoon van deze Symphonie, door de Philharmonische Orkesten van resp. Wenen, Berlijn en München. Maar geen is zo volmaakt als de nieuwe, door het Concertgebouworkest o.l.v. Eduard van Beinum. Met volmaakt is dan zowel de vertolking bedoeld als de wijze, waarop het geluid technisch is gerealiseerd.

Geen "aardse" emoties zal men in dit meesterwerk ontdekken, geen sentimentaliteit, geen literaire of programmatische associaties, die juist zo kenmerkend zijn voor de Romantiek. Wat men dan wel te horen krijgt? Kort gezegd zijn dat twee eigenschappen: in de eerste plaats, dat Bruckner een typische Oostenrijker was, die hield van het vredige landschap, waarin hij woonde, en in de tweede plaats legt de muziek getuigenis af van Bruckner's katholicisme, dat hier verheven is tot een sterk religieuze mystiek. Een duidelijke neerslag hiervan vindt men in de orgelachtige instrumentatie en de veelal door koperblazers gespeelde brede melodieën, die aan koralen doen denken.

Barok is deze symphonie, barok als de monumentale architectuur van oude kerken met haar voorname overdaad, die van een volmaakt evenwicht is. Een harmonie, die gelijk is aan die der klassieken, evenzeer religieus en onmiddellijk zich richtend tot God. Het is vooral dit religieuze levensgevoel, dat Bruckner's werk boven de tijd uitheft, het een tijdloze eeuwigheidswaarde verleent.

Een andere prachtige opname van Decca is die van Bach's Derde Brandenburgs Concert, gespeeld door het Strijkorkest van Boyd Neel (K 1619), doorzichtig van klank en voortreffelijk van acoustiek. Victor Olof dirigeerde het National Symphony Orchestra in een glanzende uitvoering van Chabrier's rhapsodie "España" (K 1219).

Ook het Residentie Orkest zorgde voor twee nieuwe opnamen. Het begeleidde, onder Willem van Otterloo, de altzangeres Annie Woud in Gluck's aria "J'ai perdu mon Euridice" (uit "Orpheus") en Saint-Saëns' "Mon coeur s'ouvre à ta voix" (uit "Samson et Dalila"). Een plaat van goede kwaliteit, waarin de zangeres naar mijn smaak te luid is in verhouding tot het orkest (X 10199). En tenslotte dirigeerde Frits Schuurman hetzelfde orkest in een virtuoze uitvoering van Wagenaar's ouverture "De getemde feeks" (X 10181).

Zij, die houden van de onpersoonlijke zang van Eddy Christiani kunnen hem samen met "Accordeola" o.l.v. Frans Wouters, een "Lied van de zee" en "Houdt de dief" horen zingen (M 32578). Even vervelend vond ik een sentimentele foxtrot en wals, gespeeld door Guy Lombardo en zijn Royal Canadians, met platvloerse zang van Tony Craig en Skip Nelson (M 32413).

Een Hammond-orgel is zo een bioscoop-apparaat, dat sommigen hevig ontroert, maar waarvan anderen een nare smaak in de mond krijgen. U kunt het instrument horen bespelen door Ethel Smith in twee bekende foxtrots van Irving Berlin (M 32559), maar voor U de plaat koopt, moet U voor U zelf uitmaken, welke reacties een bioscooporgel bij U teweeg brengt.

Verreweg het beste beviel mij de kittige zang van de filmster Carmen Miranda, die "Upa-upa" en "Tico-tico" zingt met begeleiding van de Bando da Lua. Ze doet dat in het Portugees en dat verklaart voor kenners van die taal misschien wat de titels betekenen. Voor mij zijn het niet anders dan de felle uitroepen, die zo goed passen bij de Zuid-Amerikaanse rhythmen van deze prettige, opgewekte dansen (M 32540).

LEX VAN DELDEN


dinsdag 28 juni 1949
"Yale Glee Club"
AMERIKAANS STUDENTENKOOR IN AMSTERDAM

(Van onze muziekredacteur)
DINSDAGMORGEN, Centraal Station, Amsterdam. - De trein uit Parijs stopt en een zestig bruingebrande jonge Amerikanen, beladen met koffers en tassen, springen er uit. Het is de Yale Glee Club, een koor bestaande uit studenten van de universiteit van Yale, niet ver van New York. En tussen al die jonge mensen ontdekken wij een rustiger, wat oudere man, met al grijzend haar: de dirigent Marshall Bartholomew, vergezeld van zijn echtgenote.

"Al 26 jaar ben ik dirigent van dit mannenkoor", vertelt hij ons, "maar telkens zit ik weer met het probleem, dat het koor van samenstelling wisselt. Want het zijn allemaal studenten, die - eenmaal afgestudeerd - de universiteit en dus ook het koor verlaten. Ieder jaar moet dan het repertoire opnieuw worden ingestudeerd. Een voordeel echter is, dat mijn koor steeds uit jeugdige mensen bestaat en dientengevolge jong klinkt. Een heel belangrijk voordeel."

De heer Bartholomew is behalve dirigent, ook professor in zang aan de Yale-universiteit. Maar wat men al gauw merkt: hij is ook vader voor zijn "boys", wil vooral niet, dat zij te zeer vermoeid worden. "Zij moeten beslist wat rust hebben voor ze vanavond in het Concertgebouw zingen", zegt hij. "Het programma is toch al zo druk deze dagen."

Dat programma is lang niet mis. Direct na aankomst: een ontvangst door burgemeester d'Ailly ten stadhuize, dan een lunch, aangeboden door het Netherlands-America Institute, repetitie, een rondvaart door de Amsterdamse grachten en vanavond dat concert in het Holland Festival in de grote Concertgebouwzaal. Woensdag reizen ze naar Groningen, ook weer recepties en 's avonds concert met het Gronings orkest ter gelegenheid van het 67ste lustrum der Groningse Universiteit. Daarop verheugen ze zich bijzonder, want dat betekent kennismaking met collega's, met de Groningse studenten. En Donderdag ten slotte van Groningen naar Den Haag, waar 's avonds in de Ridderzaal een concert wordt gegeven onder auspiciën van de Amerikaanse ambassadeur, die ze daarvóór eerst nog officieel ontvangt.

"Of we alleen werken met Engelse tekst zingen? Nee", zegt de dirigent, "ook koren met Franse, Duitse, Portugese en Italiaanse woorden staan op ons repertoire. We willen zelfs het Wilhelmus zingen in het Nederlands. Als iemand ons wil helpen met de uitspraak, zit het er in een half uur in. Alle jongens kunnen nl. direct van blad zingen." Drie dagen in ons land, dat betekent drie concerten. En dan gaat het weer verder, naar Kopenhagen.


woensdag 29 juni 1949
Amerikaans studentenkoor zong in Concertgebouw

Amerika heeft toch wel een geheel andere verhouding tot de kunst dan de Oude Wereld. Dat was ook Dinsdagavond in de zeer matig bezette grote Concertgebouwzaal van Amsterdam te constateren, waar de Yale Glee Club, het koor van de Yale Universiteit, onder leiding van Marshall Bartholomew, optrad in het Holland Festival. Al die kinderlijke en soms kinderachtige koorwerkjes, waarom wij ons nauwelijks druk maken en die ons als "kunstproducten" volledig koud laten, blijken in het naïve Amerika als volwaardig te worden beschouwd. Dat moet men tenminste wel aannemen, als een zo beroemd koor als de Yale Glee Club ze in ons land komt uitvoeren.

Trouwens, ook de namen van de componisten zijn hier lang niet onbekend. William Schuman, Hindemith, Thompson en Villa-Lobos waren er bij, maar geen van allen vertoonde opmerkelijke kwaliteiten. Het was alles bijna lachwekkend naïef en zonder uitzondering waardeloos. Pas na de pauze werd het beter met oude Engelse volksliederen.

Toen merkte men ook, hoe hoog ontwikkeld de techniek van dit jeugdig klinkende, sonore mannenkoor is. En dat was dan ook de winst van deze kennismaking, die met nadruk bewees, dat de gemiddelde leeftijd van de koorleden grotendeels bepalend is voor de frisheid, die men bij onze, gemeenlijk "oudere" koren, helaas te vaak mist.

Burgemeester d'Ailly en de consulgeneraal der V.S. woonden het concert bij.

LEX VAN DELDEN