woensdag 4 mei 1949
Uniek musiceren door duo Salomon-Hall
Voor 1940 kende het concertleven slechts één vast viool-pianoduo: Goldberg-Kraus; in de oorlog viel het uiteen en sindsdien heeft geen ander ensemble hun plaats ingenomen. Ten minste, dat was zo tot voor korte tijd. Want enkele maanden geleden besloten de Nederlandse violist Herman Salomon en de Australische pianiste Elsie Hall een duo te vormen en Dinsdagavond heeft Amsterdam in de goed gevulde kleine Concertgebouwzaal er kennis mee kunnen maken.
Die kennismaking was een bijzonder grote verrassing. Want een ensemble van zulk uitzonderlijk formaat heb ik na Goldberg-Kraus nimmer meer gehoord. Salomon, wiens nieuwe Stradivarius men hier voor het eerste kon bewonderen, is een kamermuziekspeler van de allereerste rang, en Elsie Hall een uitnemend pianiste van ongewone technische en muzikale capaciteiten. Het is onbegrijpelijk, dat zij, die reeds jarenlang in alle muziekcentra optrad, voor Amsterdam totaal onbekend bleef.
Maar meer nog dan van het uitmuntende individuele spel van deze musici heeft men kunnen genieten van het unieke musiceren door een waar ensemble, dat slechts de pure schoonheid van de muziek nastreeft. Zo was het in sonates van Haydn, Henkemans en Mozart, zo was het vooral ook in Brahms' Sonate opus 108, die een gans nieuwe gestalte kreeg, frisser, jeugdiger dan we gewend zijn.
Het publiek heeft dit verrassend onalledaagse en voortdurend bezielde spel ademloos ondergaan. Dat bewees het geestdriftige applaus aan het slot.
LEX VAN DELDEN
maandag 9 mei 1949
"Zang en Vriendschap" gaf jubileumconcert
De oratoriumvereniging "Zang en Vriendschap" heeft Zaterdagavond in de Grote Zaal van het Amsterdams Concertgebouw haar 45-jarig bestaan gevierd met een concert, dat de eerste uitvoering bracht van Nico van der Linden's aan het jubilerende koor opgedragen Mis in d, die een hele avond lang duurt. Dat is veel. De componist heeft er duidelijk zijn capaciteiten mee overschat; anders zou hij het niet hebben gewaagd een zo uitvoerig werkstuk te schrijven. Want zelfs van de grote meesters zijn het er maar weinigen, wier muziek een ganse avond een publiek vermag te boeien. Dat deed deze mis dan ook niet; daarvoor had de componist te weinig eigens te zeggen.
Van der Linden mag dan zelf menen, dat hij nieuwe harmonische principes heeft toegepast, in werkelijkheid was daarvan niets merkbaar. Integendeel, deze muziek wortelt in de romantiek, en zonder veel moeite herkent men dan ook als geestelijke vaders o.a. Franck, Wagner en zelfs een zoetsappige Gounod.
Het moet een heel werk zijn geweest een zo omvangrijke partituur te schrijven, voor koor, orkest, solisten. Zelfs een knapenkoor komt er aan te pas. Men kan dan ook respect hebben voor de werklust, waarmee Van der Linden deze mis moet hebben gecomponeerd. Minder eerbied dwingt de onvoldoende wijze af, waarop de orkestpartij is gerealiseerd, en ook de tekstbehandeling is gebrekkig en soms in strijd met de geest van de mis.
De uitvoering onder leiding van de componist was lang niet volmaakt. De koren klonken vaak grof, onevenwichtig en ook de zuiverheid liet te wensen over. Slechts de sopranen, in wier midden men mevrouw Cato Engelen-Sewing zag, waren van opmerkelijke kwaliteit. Maartje Kliffen (sopraan), Han le Fèvre (tenor) en Herman Hülsmann (bas) waren goede solisten en de Haarlemse Orkestvereniging deed wat zij kon. Burgemeester d'Ailly woonde het concert bij.
LEX VAN DELDEN
woensdag 11 mei 1949
Mendelssohn's "Elias" in Concertgebouw
Mendelssohn's oratorium "Elias" is, in tegenstelling met vele andere in dezelfde tijd ontstane, gelijksoortige werken, nog springlevend. Dat bleek mij Dinsdagavond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam, waar "Die Catholycke Sanghers" het uitvoerden. Hoe meesterlijk is deze werkelijk geïnspireerde muziek gerealiseerd! En hoe voortreffelijk is zij voor de koren geschreven, die er niet alleen muzikaal een dankbare taak aan hebben, maar bovendien een leerschool. Want deze koortechniek is uitermate geschikt om de zangcultuur te ontwikkelen.
Zoals gezegd: "Elias" kan de aandacht nog steeds gespannen houden. Maar voortdurend boeien deed deze uitvoering toch niet en dat vond zijn oorzaak in de gebrekkige en slappe directie van Jan de Jong, die bewees niet voldoende thuis te zijn in de koorzang en met een orkest in het geheel niet te kunnen omgaan. Overigens deed het Amsterdams Symfonie Orkest wat het kon. Solisten waren Corrie Bijster, Leny Kooning-Pool, Wiebe Drayer en Herman Schey.
Mary Bothwell
Ik herinner mij niet ooit een scène uit een opera van Wagner op een recital te hebben gehoord, onttrokken dus aan de theatersfeer. Mary Bothwell, Canadese sopraan, had de slechte smaak dit wel te doen. Zij zong de Liebestod uit "Tristan", Dinsdagavond in de Kleine Zaal, en zij demonstreerde er voornamelijk haar krachtig geluid mee. In liederen van Schubert en Brahms was dat beslist onvoldoende. Bovendien stoorden felle dramatische accenten, valse pathetiek en theatraliteit, die deden vermoeden hier met een operazangeres te doen te hebben.
Zuiverheid van stijl en expressie ontbraken ten enenmale in dit, ook technisch lang niet volmaakte, zingen, waarin voortdurend noten te laag werden ingezet, alweer een operagewoonte. Felix de Nobel, die begeleidde, voelde zich kennelijk niet op zijn gemak in dit voor hem ongewone recital.
LEX VAN DELDEN
woensdag 18 mei 1949
A'dams Trio speelde werk van Dresden
Het concert dat het Amsterdamse Trio Dinsdagavond in de Kleine Zaal van het hoofdstedelijke Concertgebouw voor de Sectie Holland der I.S.C.M. gaf, heeft twee dingen ten duidelijkste doen uitkomen. Ten eerste, dat Nederland zijn eigen uitvoerende kunstenaars schromelijk verwaarloost, en ten tweede, dat het stelselmatig verzuimd heeft voldoende propaganda te maken voor de muziek van eigen land.
Want, om met het laatste te beginnen, hoe is het anders mogelijk, dat Sem Dresden internationaal zo weinig bekend is, terwijl de namen van de stellig minder begaafde Frank Martin en Sjostakowitsj regelmatig op de programma's van alle buitenlandse concertcentra verschijnen? Het hier gespeelde Trio van Sem Dresden immers is in alle opzichten een meesterwerk, knap van vorm, uitmuntend voor de instrumenten geschreven, maar bovenal van een zeldzaam sterke persoonlijkheid getuigend, indrukwekkend in de langzame delen, overrompelend geestig in de snelle.
Het "Trio over Ierse volksliedjes" van de in Amsterdam wonende Zwitser Frank Martin bleek een kundig gecomponeerd werkstuk in de weinig persoonlijke stijl, die populariteit waarborgt. En Sjostakowitsj' Trio was nòg minder waard: gebrekkig van vorm, met name veel te lang en daardoor langademig en vaak van een banaliteit, die het best kan omschreven worden met "Russische volkstoon".
Dat Nederland zijn reproducerende kunstenaars evenzeer ten onrechte verwaarloost als zijn scheppende, zal iedereen duidelijk zijn, die het ongehoord schone musiceren van het Amsterdams Trio heeft gehoord. Want deze voortreffelijke kunstenaars, Jo Goudsmit (piano), Jo Hekster (viool) en Samuel Brill (cello) vormen een ensemble, dat uniek is en waarop ons land trots mag en moet zijn. Dat men dit prachtige trio zo zelden hoort, is een van de vele absurditeiten van ons concertleven. Zou dat niet anders zijn, als het een buitenlands ensemble was?
LEX VAN DELDEN
zaterdag 21 mei 1949
Van Beinum dirigeerde prachtig Volksconcert
Het Concertgebouw-Orkest heeft Vrijdagavond van Amsterdam afscheid genomen vóór zijn tournée door Engeland en tevens het seizoen besloten met een volksconcert onder leiding van de voor deze gelegenheid uit Londen overgekomen Eduard van Beinum. Het is een verrassend besluit geworden van de dit jaar gegeven reeks concerten; verrassend, omdat deze avond zo overrompelend fris en vitaal is gemusiceerd als niet te verwachten was na een zo druk seizoen met zijn vele gastdirigenten.
Ook in een ander opzicht heeft dit slotconcert getroffen: dat was het programma, dat onconventioneel was samengesteld. Weber's ouverture "Euryanthe" was al dadelijk een prachtig afgewogen en jeugdig klinkende inzet en in Schubert's veel te zelden gespeelde Negende Symphonie, het indrukwekkendste bewijs van het meesterschap en de rijke melodische inventie van de, ook als symphonicus geniale, Weense componist, hoorde men orkestspel van uitzonderlijke kwaliteit.
Diepenbrock's doorzichtig-feeërieke "Marsyas-suite" en Strawinski's "Vuurvogel" vulden het programmadeel na de pauze; Van Beinum gaf er geladen vertolkingen van, die het publiek wel tot geestdrift moesten brengen.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 27 mei 1949
Concours voor nieuwe violen
Max Möller Jr. laat een viool "ontstaan"
(Van onze muziekredacteur)
Van 3 tot 14 Juni wordt in het Haagse Gemeentemuseum het "Concours Hendrik Jacobsz." gehouden, een concours voor
vioolbouwers. Het initiatief is uitgegaan van de heer C. H. I. Smits uit Schiedam en voor de organisatie heeft
vooral de heer Dirk J. Halfoort gezorgd.
Wat daar allemaal gaat gebeuren? Wel, bijna alle landen ter wereld hebben nieuw gebouwde strijkinstrumenten ingezonden, en dat zijn de eigenlijke deelnemers aan het concours. Er zullen drie eerste prijswinnaars zijn: een viool, een altviool en een cello. Die zullen aan het slot op een concert in Diligentia in het openbaar worden bespeeld. Bovendien is er aan dit concours een congres voor vioolbouwers verbonden.
"Het geheel belooft een bijzondere gebeurtenis te worden", zegt de heer Max Möller Jr., Amsterdams vioolbouwer en expert op dit gebied. "Nooit is er voordien een soortgelijk concours gehouden en de inzending overtreft dan ook alle verwachtingen. Er zijn meer dan vierhonderd instrumenten ingestuurd, zelfs een viertal contrabassen."
"Hoe de beoordeling plaatsvindt? Daarvoor zijn twee jury's, één die de klank, en één die de bouw van de instrumenten beoordeelt. Elke inzending krijgt dus twee cijfers. Voor de "klankjury" worden de instrumenten bespeeld door enkele bekende kunstenaars, die zich achter een gordijn bevinden, dus onzichtbaar voor de jury zijn."
"Zijn oude violen niet beter, klinken ze niet mooier dan nieuwe?" vragen wij. En dan komt de heer Möller kennelijk op zijn stokpaardje, want, zegt hij, "een goed gebouwde nieuwe viool heeft een bijzonder aantrekkelijke frisheid, die een oude niet heeft. Oude instrumenten hebben natuurlijk wel andere kwaliteiten, maar in het algemeen behoeven nieuwe principieel niet slechter te zijn. Ik weet, dat er een vooroordeel bestaat tegen nieuwe violen, maar ik hoop, dat dit concours dit zal wegnemen, of althans verminderen. Vergeet niet, dat er vele beroemde musici zijn, die nieuwe instrumenten bespelen en er overgelukkig mee zijn".
De onderdelen
De heer Möller heeft een aantal modellen vervaardigd, die alle stadia tonen in het ontstaan van een viool.
"Het bovenblad", zegt hij, "is uit vurenhout gemaakt. Het wordt niet gebogen, maar uit een dikke plak gesneden en geschaafd, met kleine schaafjes en beitels. Daarin komen dan de beide f-gaten. Het achterblad wordt uit esdoornhout gemaakt, precies zoals het bovenblad, dat in het midden, de borst, het dikst is. Daar is n.l. de spanning het grootst.
Ook de opstaande randen, ongeveer 2 mm dik, worden uit esdoornhout gemaakt. Die worden wel gebogen in een vorm. Dat hout moet natuurlijk volkomen "uitgewerkt" zijn; dit hier is ongeveer honderd jaar oud. De minimum leeftijd van het gebruikt hout mag niet lager dan veertig jaar zijn. Jonger hout is nog niet uitgewerkt.
Onder tegen het bovenblad, over de gehele lengte, komt een dunne lat, de "zangbalk", aan de kant van de lage snaren. Die vertraagt de trillingen er van, zodat het geluid lager wordt. Tussen boven- en achterblad wordt bij de hoge snaren een paaltje aangebracht, vlak bij het f-gat. Dat paaltje, dat de trillingen direct op het achterblad overbrengt, heet in Frankrijk "l'âme du violon", dus de ziel van de viool. Wij noemen het de "stapel". Daarmee kan de kwaliteit van de klank geregeld worden. Sommige, altijd ontevreden violisten verplaatsen die stapel voortdurend. Bij een slechte viool verbetert dat natuurlijk niets. Misschien, dat het woord "stapelgek" hier zijn oorsprong vindt.
Dan worden achter- en bovenblad en randen op elkaar gelijmd: de klankkast is klaar. Nu wordt de uit massief esdoornhout gesneden hals plus kop aangebracht vóór aan de klankkast, en de viool is "in het wit" gereed, zoals wij dat noemen", zegt de heer Möller. "Dan komt het lakken, een belangrijk werk, want de samenstelling van de lak is van veel invloed. Na het drogen volgt ten slotte de montage. In de kop komen de vier schroeven, die van palissander- of ebbenhout zijn. Dan wordt de ebbenhouten "toets" op de hals gelijmd. Dat is het lange zwarte hout, waarover de snaren komen. Het ebbenhouten staartstuk er op en nu kunnen de snaren worden aangebracht. Ten slotte wordt op de borst de esdoornhouten kam onder de snaren geplaatst en klaar is Kees. Veertien dagen inspelen en de viool kan worden gebruikt als volwaardig instrument."
Hij zegt het alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, maar wie met eigen ogen heeft gezien, hoe uit enkele ruwe stukken hout een viool ontstaat, heeft de grootste bewondering voor hen, die dit ambacht honderden jaren geleden reeds uitoefenden. Maar ook zij, die dit handwerk thans nog beoefenen, verdienen meer aandacht dan men gemeenlijk aan hen besteedt. Het komende concours in Den Haag kan daartoe het zijne bijdragen.
vrijdag 27 mei 1949
Helen Kwalwasser, een geboren viooltalent
Ongeveer de helft van het programma, dat de jeugdige Amerikaanse violiste Helen Kwalwasser Woensdagavond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam speelde, bestond uit bewerkingen; en dat zou er op kunnen wijzen, dat zij weinig smaak of stijlgevoel zou bezitten. Hoe geheel anders was de werkelijkheid! Want één van de kwaliteiten van dit vioolspel was juist de voorname adel van stijl, de van persoonlijkheid getuigende, wat vrouwelijke gratie.
Maar er was meer te bewonderen: volstrekt zekere techniek, bijzonder mooie stokvoering, nobele, glanzende toonvorming, kortom, al die eigenschappen die een geboren violist bezit.
Zowel in Vivaldi als in Brahms en Françaix maakte Helen Kwalwasser duidelijk, dat zij een uitermate begaafd violiste is, zo begaafd, dat het mij niet zou verwonderen als zij in de toekomst tot de belangrijkste figuren van het internationale podium zou gaan behoren.
Gerard Hengeveld bereikte in zijn begeleidingen het hoge niveau van dit verrassende recital.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 28 mei 1949
Met André Kostelanetz langs de Amsterdamse grachten
(Van onze muziekredacteur)
"Zullen we een wandelingetje langs de grachten maken?" Dat werd ons door iemand gevraagd, Vrijdagavond om een uur of
negen. Nu hebben wij nooit bezwaar tegen zo'n wandelingetje door Amsterdam, op een mooie avond. In dit geval was het
zelfs bepaald erg prettig, want de man, die de vraag stelde, was niemand minder dan André Kostelanetz, de bekende
Amerikaanse dirigent, die enige dagen in Amsterdam vertoefde. Incognito.
Als u deze regels leest, zit hij al weer in de trein naar Parijs. Daar dirigeert hij enige concerten en zijn vrouw, de zangeres Lily Pons, zal daarbij als soliste optreden.
"U moet mijn vrouw excuseren, zij is al naar bed gegaan," zegt hij, "want het was een vermoeiende dag. Wij zijn juist terug van Soestdijk, waar wij ontvangen zijn door uw Koningin en Prins Bernhard. Dat bezoek heeft diepe indruk op ons gemaakt: het was alles zo hartelijk en democratisch. Een ware climax van ons verblijf in Holland."
We lopen in de Vijzelstraat. "Ik wil graag een paar huizen aan de Herengracht zien," zegt Kostelanetz, en het blijkt natuurlijk "de bocht" van de Herengracht te zijn. "Die zie ik liever des avonds, als het stil is op straat." Met kennersblik monstert hij, bedachtzaam aan zijn pijp trekkend, de regelmatige architectuur van ons stadsschoon. "Wat een historie, wat een sfeer ademt dat alles," is zijn commentaar. Hij geniet er kennelijk van.
Hij blijkt ook van onze schilderijen te houden, want in die enkele dagen dat hij hier was, heeft hij niet alleen het Rijks- en Stedelijk Museum van de hoofdstad bezichtigd, maar ook het Frans Hals Museum in Haarlem en het Mauritshuis in Den Haag. "Eindelijk heb ik dan al die prachtige Rembrandts, Frans Halsen en Jan Steens gezien, die ik alleen maar van reproducties kende. In drie dagen heb ik meer kunnen bewonderen dan in de hele rest van mijn leven," zegt hij enthousiast.
Hij is voor het eerst in ons land, maar in 1945 heeft het weinig gescheeld of hij had in Maastricht gedirigeerd. "Dat zit zo," verklaart hij. "Mijn vrouw en ik traden voor de Amerikaanse troepen op, overal aan de fronten. In Februari 1945 concerteerden we in Birma, op korte afstand van de Japanse legers. Op een goede dag werden wij per vliegtuig naar België gestuurd. Er werd een soldatenorkest gevormd en wij zouden naar Maastricht gaan. Op het laatste ogenblik werd het veranderd in Keulen, waar wij optraden terwijl de Duitsers drie mijl van ons verwijderd zaten te vuren. Heel gevaarlijk maar inspirerend.
Misschien dirigeer ik volgend jaar 't Concertgebouworkest, met mijn vrouw als soliste. Wij zijn het ten minste van plan," verklapt hij. Hij spreekt met bewondering over het Amerikaanse concertleven, over de meer dan 130 orkesten die daar zijn, over de componisten, vooral over Copland en Creston, die werken aan hem hebben opgedragen. Over de enorme ontwikkeling die het culturele leven in de Verenigde Staten doormaakt. Over zijn vriend Pierre Monteux die hij helaas niet in zijn hotel in Amsterdam aantrof, omdat hij enige dagen in Parijs was.
Hij vertelt van een concert in Chicago. "Daar speelde ik voor 325.000 mensen, die via luidsprekers in de straten naar het concert luisterden. Ik dirigeer ook televisieconcerten; die zijn erg in de mode in Amerika."
U kent Kostelanetz natuurlijk van de gramofoonplaten, die de radio regelmatig uitzendt. Maar wist u, dat hij in Sint Petersburg is geboren en 25 jaar geleden Amerikaan werd? Bijna had hij eens een Van Gogh gekocht - een valse of echte, dat laten wij in het midden -, maar toen hij in Honolulu moest optreden, en een kijkje in het museum ging nemen, hing het schilderij daar al. Net voor zijn neus verkocht. Pech of misschien juist niet, wie zal het zeggen...?
dinsdag 31 mei 1949
Concertgebouworkest terug uit Engeland
(Van onze muziekredacteur)
Maandagavond. Amsterdam, Centraal Station. - Een eerste perron, waarop opvallend veel vrouwen. Wat die daar allemaal
doen? Zij wachten op haar echtgenoten, de leden van het Concertgebouworkest, dat terugkomt van zijn tournée door
Engeland.
Precies kwart over negen zijn ze er; en dan beginnen de begroetingen en omhelzingen. Eduard van Beinum is er niet bij. Is van Hoek van Holland met vrouw en zoon doorgereisd naar zijn vacantieverblijf, ergens op de Veluwe, waar hij een paar weken gaat uitrusten na een druk seizoen.
"Heel succesvolle tournée", concludeert de heer Verbruggen, administrateur van het Concertgebouw, die het orkest heeft vergezeld naar Engeland. "Opgetogen publiek en prachtige critieken". Ziehier kort samengevat de indruk, die het orkest heeft achtergelaten bij onze Westelijke buren.