zaterdag 8 januari 1949
Johanna de Geus zong in de Kleine Zaal
Het was een bijzonder mooi samengesteld programma, dat de zangeres Johanna de Geus Vrijdagavond uitvoerde in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam; Wolf, Debussy, de Falla vóór de pauze, de Nederlanders Orthel en Bordewijk-Roepman er ná. Er sprak smaak uit, en bovendien distinctie. Distinctie kenmerkte trouwens het hele recital.
Dit zingen - hoewel sympathiek - sleept een publiek nooit mee: daarvoor is het stemmateriaal niet toereikend; een aangenaam klinkende sopraan, die echter bij luide hoge tonen te sterk gaat vibreren en scherp wordt. Daarbij toonde de zangeres begrip voor de inhoud der liederen, indringingsvermogen, zo men wil, maar het blijft beperkt tot de lyrische, wat vrouwelijke expressie. Zodra meer vuur wordt verlangd, schiet zij te kort en het is vooral hierdoor, dat men niet steeds wordt geboeid. Kortom: de voordracht bezit te weinig variatie.
Orthel's liederen op teksten van Rilke klinken goed, zijn echter vrij conventioneel en juist zo is het gesteld met de wel aardige werkjes van Johanna Bordewijk-Roepman. De Zwitser Paul Baumgartner zorgde, vooral in Debussy, voor prachtige begeleidingen.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 8 januari 1949
Sir Adrian Boult repeteert met Concertgebouworkest
(Van onze muziekredacteur)
"Het lijkt mij, dat de trom hier wat zachter moet spelen", zegt Sir Adrian Boult, de rijzige Engelse dirigent, in
het Engels natuurlijk; hij repeteert met het Concertgebouworkest als eerste van de reeks gastdirigenten, die tijdens
Van Beinum's dirigeren in Londen Nederlands eerste orkest zullen leiden.
Dan richt hij zich weer op; zijn lange dirigeerstok gaat de lucht in en daar klinkt weer die trom, nu zachter; het zijn Pijper's Symphonische Epigrammen. Het gaat naar een climax. "Ta-ta-ta-ta-tá", zingt hij, "een klap op de laatste noot", merkt hij op. En bij de volgende maal is de klap er.
Het type van de vriendelijke, charmante Engelsman, met grijzende snor en niet zo heel veel haren meer. De laatste accoorden en dan: "Thank you a lot".
Even pauzeren, dan volgt Bach, een cantate met Jo Vincent als soliste. Een deel van de musici moet het podium verlaten: hier is een kleiner ensemble nodig. Als Boult weer wil beginnen, blijken er twee alten te weinig te zijn. Hij vraagt ze weer terug te komen. "Please, I'm so sorry", hij vouwt de handen bijna smekend.
Rustig, bezadigd haast, repeteert hij verder; hij wil het resultaat in de zaal horen, geeft de dirigeerstaf over aan concertmeester Damen, die met een applausje wordt begroet. En als Boult weer voor de lessenaar staat, gaat er weer diezelfde rust van hem uit, die zijn hele optreden kenmerkt. Men ziet hem deze week voor het orkest, slechts enkele concerten, en daarna wordt hij opgevolgd door Hindemith.
maandag 10 januari 1949
Liederenavond Mies d'Ailly
Van veel smaak getuigde het programma, dat de altzangeres Mies d'Ailly had samengesteld voor haar recital Zondagavond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam: o.a. enkele weinig gezongen liederen van Ravel en de eveneens zelden uitgevoerde "Proses lyriques" van Debussy. Om zulk een programma boeiend te zingen is veel nodig; behalve een volkomen uitgebalanceerde techniek ook een uiterst gedifferentieerde voordracht.
De zangeres schoot in beide opzichten duidelijk tekort. Stemmiddelen zijn ruimschoots aanwezig, maar de ademtechniek is bepaald zwak; daardoor raakte o.a. de zuiverheid wel eens in het gedrang, zong zij vaak te laag. En wat haar voordracht betreft: die is eenzijdig ontwikkeld en voornamelijk gericht op het dramatische. Een enkele keer kán dit voldoende zijn, en zo werd dan ook in Dvorák's Zigeunerliederen een juiste sfeer bereikt. Maar in de andere liederen, waarin meer wordt vereist, kon zij niet overtuigen.
Hans Tolman begeleidde zorgvuldig, maar zielloos.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 11 januari 1949
Hindemith repeteert energiek en heftig
(Van onze muziekredacteur)
Na Boult's rustige directie, nu een repetitie mee te maken van Paul Hindemith, die deze week de abonnementsconcerten
dirigeert: het is wel een bijzonder sterk contrast. Want het dirigeren van deze Duitse, reeds jaren in Amerika
levende componist, is gekenmerkt door heftige gebaren. Energiek en kwiek komt hij het trappetje af, in pullover
gekleed, neemt plaats voor het orkest, de korte dirigeerstok in de hand. Een sterke, gedrongen figuur, Hindemith,
kort en kernachtig zijn z'n snel gegeven aanwijzingen. Krachtig zwaait de arm omhoog, "Vom Anfang", zegt hij en daar
klinkt weer de "Mittelsatz" uit zijn symphonie. Heftig gebarend stopt hij.
"Dieja-dieja-dieja-dieja-dieja-dieja-diejáa! Die letzte Note! Ganz genau". En de tweede maal blazen de hoorns "ganz
genau" een accent op die "dáa".
"Crescendo hier: aaaááh!" Dan volgt een lyrischer passage en Hindemith wiegt er beweeglijk bij heen en weer; de hobo volgt dit wiegen en Hindemith schijnt tevreden.
donderdag 13 januari 1949
Vioolrecital Kees Kooper in de Bachzaal
"Die man stond zich dood te strijken, maar hij deed het prima", vond een dame, na afloop van het concert, waarmee "die man", de jeugdige violist Kees Kooper zich Woensdagavond in de Bachzaal aan het Amsterdamse publiek voorstelde. De dame had het kennelijk over de tot slot gespeelde eerste sonate van Bartók (uit 1921): een steeds overrompelend stuk fascinerende muziek van een uitzonderlijke vitaliteit.
Uit de bovengeciteerde uitlating blijken twee dingen: ten eerste, dat Bartók's sonate met nog veel onbegrip werd ontvangen en ten tweede, dat zij violistisch hoge eisen stelt. Het is verheugend te constateren, dat de jonge kunstenaar, die lid van het Concertgebouworkest is, deze eisen technisch alleszins de baas was.
Trouwens uit dit hele recital bleek, dat men hier te maken had met een uitgesproken violistisch talent; uitstekende toonvorming, trefzekere techniek en gezonde muzikaliteit, al deze kwaliteiten werden duidelijk gedemonstreerd, zowel in Händel, als in Bach, Chausson en Bartók. Het moet alles nog losser worden, rijper ook. De N.V. Jenny Modellen, die dit concert organiseerde, moet men dankbaar zijn, dat zij deze jonge kunstenaar de gelegenheid gaf zich in het openbaar te laten horen. Hij heeft er recht op, méér dan de middelmatige buitenlanders, die men regelmatig te horen krijgt.
Luctor Ponse's begeleiding was, vooral in Bartók, in alle opzichten meesterlijk.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 14 januari 1949
Een pijnlijk vioolrecital
Dat het voor een blinde een bijzondere prestatie is viool te spelen, ik ben direct bereid dit toe te geven. Men moet dan ook bewondering hebben voor de wilskracht van de blinde violist Mikulas Grosz, die zich Donderdagavond in de goed bezette kleine Concertgebouwzaal aan het Amsterdams publiek voorstelde. Want er is ongetwijfeld ijzeren wilskracht nodig om het zo ver te brengen.
Toch, met de beste wil ter wereld heb ik in dit spel geen kwaliteiten kunnen ontdekken. Het is pijnlijk dit te moeten constateren, de eerlijkheid gebiedt het. Mogelijk ook, dat de violist hierdoor voor toekomstige desillusies wordt gespaard.
Alle lof voor Arnold Juda, die de ondankbare taak had Grosz te begeleiden.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 15 januari 1949
Henkemans gaf prachtige Debussy-avond
Amsterdam wordt overstroomd met buitenlandse musici, die voor de regelmaat der recitals zorgdragen. Daar waren ook pianisten bij, die Debussy-avonden gaven. Dat het volslagen overbodig is daarvoor buitenlanders te laten optreden, bewees Hans Henkemans Vrijdag in de kleine Concertgebouwzaal met zijn aan Debussy gewijde pianorecital.
Want dit spel was in alle opzichten prachtig, van een gave, heldere techniek en rijk aan die voor Debussy zo kenmerkende klankschakeringen. Ik heb slechts de tweede bundel Préludes kunnen horen, maar dat was voldoende om overtuigd te worden van Henkemans' bijzondere aanleg juist voor deze muziek; zijn gevoelige, verfijnde aanslag stelt hem in staat heel dit gamma van pastelachtige nuances te voorschijn te toveren. En dat is een niet geringe opgaaf. Slechts één wens: moge een volgende maal de zaal geheel bezet zijn, ook al is Henkemans geen buitenlander....
Het Robert Masterspianokwartet, dat tegelijkertijd in de Bachzaal voor de Kunstkring optrad, heb ik slechts voor de pauze gehoord in een pianotrio van Beethoven en een strijktrio van Jean Françaix: een aardig, speels stuk muziek, dat nét niet banaal wordt; maar het scheelt weinig.
De uitvoering was zeer verzorgd, er werd prettig, onopgesmukt en intiem gemusiceerd.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 15 januari 1949
Nieuwe gramofoonopname van Maurice Ravel's "Bolero"
IN 1928 bestelde de danseres Ida Rubinstein een ballet bij de toen nog niet zo populaire Maurice Ravel. Het werd de beroemde Bolero, die in November van datzelfde jaar in de Parijse Opera voor het eerst werd uitgevoerd. Een geweldige krachttoer in orkestraal opzicht: een eenvoudig, maar suggestief thema, dat voortdurend wordt herhaald zonder enige rhythmische verandering; maar in die herhalingen is een crescendo opgebouwd, een steeds feller wordende climax, die waarlijk obsederend werkt.
Deze Bolero gaf de muzikale wereld een schok; zij werd een sensatie van de eerste orde en veroverde de wereld stormenderhand. Er zijn weinig composities, die in zovele verschillende bewerkingen ten gehore worden gebracht: van bioscooporgel tot jazz-band, van café-strijkje tot symphonie-orkest, allerlei ensembles spelen het stuk. En zelfs zij, die zich niet met "ernstige" muziek ophouden, kennen het. Slagersjongens fluiten de melodie bij het rondbrengen van de bestellingen, huisvrouwen neuriën haar bij het stof afnemen.
En het is dan ook alleszins verklaarbaar, dat de gramofoonmaatschappijen opnamen hebben gemaakt van deze Bolero. Want andere "ernstige" muziek, die zo populair en economisch waardevol is, is nauwelijks denkbaar. Aan de bestaande opnamen heeft de "Decca" kortgeleden een nieuwe toegevoegd (X 10093, 4 plaatkanten), waarvoor het Orchestre de la Société du Conservatoire de Paris speelde onder leiding van Charles Münch.
Men heeft in Ravel's stuk vaak het tempo opgevoerd, zó zelfs, dat een opname mogelijk werd op drie plaatklanten. Münch doet dit niet; hij houdt zich aan het voorschrift van de componist, begint de Bolero in het voorgeschreven vrij langzame tempo en houdt dit tot het einde vol. Toch wordt hier een geweldige climax bereikt, feller wordt de muziek, steeds frenetieker door een van binnenuit komende spanning en een hartstochtelijk brandende geladenheid, die tot bezetenheid uitgroeit.
Men moet Münch dankbaar zijn voor deze prachtige uitvoering; en niet alleen Münch, maar ook het voortreffelijke orkest, dat zijn directie nauwgezet volgt. De "Decca" zorgde voor een uitnemende prestatie, acoustisch is alles prachtig verwerkt, het ruisen is minimaal. Kortom: een aanwinst van het grootste belang.
Andere opnamen
Het Residentie-orkest speelde onder leiding van Willem van Otterloo Peter van Anrooy's populaire "Piet Hein-Rhapsodie" op X 10131: een vrij slechte opname, met veel geruis en niet goed gerealiseerde koperpassages.
Twee prijswinnaars op het concours in Scheveningen kan men horen in korte werken: Germaine Devčze en Michel Szwalbe. De pianiste Germaine Devčze voert Ravel's prachtige, rijk-geschakeerde "Alborada del Gracioso" uit (X 10147): technisch goed, maar weinig persoonlijk en nogal schools; de opname is van behoorlijke kwaliteit, ofschoon de pianoklank wat metalig is.
De violist Michel Szwalbe speelt, goed begeleid door Isja Rossican, de Sarasate's "Zapateado" en Paganini's 24ste Caprice (X 10144). Beide stukken tonen de zekere techniek van de violist, wat hier echter niet voldoende is. Want voor dit klatergoud van moeilijke passages is een verblindende virtuositeit nodig. Ook deze opname voldoet aan de eisen; maar evenals in de vorige plaat is de pianoklank vrij slecht.
Voor de liefhebbers van dansmuziek nog het volgende: Vera Lynn zingt met orkest o.l.v. Bob Farnon "At the Candlelight café", een namaak-zigeunermuziekje, sentimentelerig als de technicolors van een dergelijke strekking, maar goed opgenomen. Aan de andere kant hoort men de langzame wals "The flower seller" (M 32392).
Veel frisser is "Choo choo ch' boogie", een "boogie woogie", zoals dat heet, gespeeld door Louis Jordan and his Tympany Five: aardig van rhythme, met een knappe pianosolo en goede zang van Jordan zelf. Maar de kroon spant de keerzijde, die af en toe de indruk wekt geďmproviseerd te zijn: "That chick's too young to fry". Ook hier weer een pittige pianosolo (M 32246).
LEX VAN DELDEN
maandag 17 januari 1949
Zangfestival in Hilversum "Het Nederlandse Lied"
(Van onze muziekredacteur)
Wie dit weekend naar Hilversum reisde en - bij het station uit de trein gestapt - zijn schreden richtte naar Theater
Gooiland, werd al gauw verwelkomd door een uitnodigend opschrift op een spandoek: Welkom op het Koor en Kunstleven
Zangfestival 1949 "Het Nederlandse Lied".
Dit door het maandblad "Koor en Kunstleven", in samenwerking met de Koninklijke Bond van Gemengde Zangverenigingen in Nederland en het Algemeen Nederlands Zangverbond in Vlaanderen, georganiseerde festival is Zaterdag begonnen. 's Middags en 's avonds werd gezongen en Zondag vond het vervolg plaats. Maar daarmee is dit zangersfeest nog niet besloten. Want er schreven zoveel ensembles in (92 koren, samen ongeveer 3500 zangers), dat er nóg twee dagen nodig zijn: 12 en 13 Februari.
Ná die laatste datum zal ik in een algemene beschouwing dit festival onder de loupe nemen.
donderdag 20 januari 1949
Elsa Hérou zong liederen uit Scandinavië
"Grieg en andere Scandinavische meesters", zo werd op affiches het programma omschreven, dat de Zweedse zangeres Elsa Hérou Woensdagavond in de kleine Concertgebouwzaal voor een dertigtal Amsterdammers ten gehore bracht. In werkelijkheid hoorde men zegge één (lang niet meesterlijk) lied van Grieg, en het slappe, soms banale aftreksel van Schumann en Brahms, dat van die andere Scandinaviërs werd uitgevoerd, kon mij niet overtuigen hier met "meesters" te doen te hebben.
Integendeel: het leken mij eerder bijzonder onpersoonlijke en betekenisloze nulliteiten, uitgezonderd dan enkele iets beter geslaagde liederen van Sibelius. Dat de zangeres dit hele programma van vervelende, marsepein-zoete en treurige liedjes niet vloeiend heeft kunnen zingen, ligt voor de hand. Maar even voor de hand liggend is het uit dit programma te concluderen, dat Elsa Hérou een weinig persoonlijke smaak bezit.
Dat bleek trouwens ook uit haar zingen, dat technisch zeker voldoende was, maar van expressie weinig gevarieerd en nauwelijks indruk makend. Dat Hengeveld de begeleidingen desondanks prachtig verzorgde, daarvoor verdient hij alle lof.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 22 januari 1949
"Electrogram", ideale gramofoon
Nieuwe vinding van His Master's Voice
(Van onze muziekredacteur)
Onze aandacht is de laatste jaren veelal gericht geweest op radiotechniek, op frequentie-modulatie en magnetische
band. Maar denkt u nu niet, dat de gramofoonindustrie stil heeft gezeten. Men tracht nog steeds de electrische
gramofoonweergave te perfectioneren en His Master's Voice is er eindelijk in geslaagd een apparaat te construeren,
dat een natuurgetrouwe reproductie van geluid geeft: de Electrogram.
Amsterdam geniet het voorrecht deze gramofoon sinds enige tijd binnen zijn veste te hebben, als enige op het Europese continent. Een primeur dus, die de firma Van Embden in de Kalverstraat mij heeft gedemonstreerd. En ik moet zeggen: het resultaat was verrassend. Een orgeltoccata van Bach werd opgezet en het leek werkelijk alsof een echt orgel zijn dreunend geluid de wereld inzond.
Bijzonderheden? Wat men te zien krijgt is vrij eenvoudig; twee kasten, één ongeveer een meter hoog, dat is de gramofoon, en de ander iets hoger, breder ook, die het geluid uitzendt: de luidspreker dus. De gramofoonkast vertoont van voren vier knoppen: de schakelaar, de volumeregelaar (waarmee men harder of zachter afstemt), de bas-balans-contrôle (waarmee de bas duidelijker gemaakt kan worden) en de toon-kwaliteit-regelaar, die tevens bijgeluiden "filtreert" (het naaldgeruis wordt hierdoor tot een minimum teruggebracht).
De "luidspreker" bevat eigenlijk drie afzonderlijke luidsprekers: twee verwerken de tonen met een trillingsgetal (frequentie) van minder dan 5000 per seconde, de derde zorgt voor de hogere frequenties. En dit is heel belangrijk, de technicus begrijpt dat direct. Ter verduidelijking: geluid bestaat evenals licht uit trillingen. De electrische weergave wordt beter naarmate méér in de oorspronkelijke uitvoering aanwezige trillingen worden overgebracht. In de concertzaal krijgt men van een orkest trillingen met frequenties, liggend tussen 30 en 15.000 trillingen per seconde.
Natuurgetrouw
Dit hele gebied wordt door de Electrogram volkomen weergegeven, zodat men kan zeggen, dat hier een ideale manier van reproductie bereikt is. De beste vooroorlogse gramofoon "haalde" slechts van 100 tot 5500 trillingen per seconde. De thans bereikte vooruitgang is dus van grote betekenis.
Om een voorbeeld te geven: de piano heeft een "trillingsgebied" van 30 tot 3000, de pianoklank kan nu dus volmaakt worden gereproduceerd, vroeger niet. Nog enkele voorbeelden: de viool heeft een "frequentieterrein" van 200 tot 15.000, de hobo van 330 tot 15.000, de pauken van 50 tot 3000, de contrabas van 40 tot 8000. Van al die instrumenten werd vroeger een aanzienlijk deel van de trillingen "afgesneden". Thans is de reproductie volledig en dus natuurgetrouw.
Nog een voordeel van deze gramofoon is, dat men de "luidspreker" een vaste, door proefnemingen bepaalde, plaats kan geven, op "luisterafstand", terwijl de eigenlijke gramofoon in uw nabijheid kan staan.
Denk nu niet, dat u dit prachtige toestel kunt kopen. Het wordt (nog) niet in serie vervaardigd, daarvoor is het nog te duur. Voor grote theaters, bioscopen, vergaderzalen is het de ideale gramofoon. Want dat geluid: verbluffend van "echtheid". Enfin, u zult het zelf nog wel eens horen, over enkele jaren bij u thuis misschien......
zaterdag 22 januari 1949
Indrukwekkend zangrecital van Kathleen Ferrier
Het Amsterdamse Kunstkring-publiek heeft Vrijdagavond Kathleen Ferrier toegejuicht en bewonderd om haar weergaloze zingen. Wat moet men daarin het meeste prijzen? De wonderbaarlijke schoonheid van haar grote alt, de moeiteloze techniek of de indrukwekkendheid van haar eenvoudige voordracht? Ik kan geen keuze doen, want al die eigenschappen bezit deze Engelse zangeres en zo werd Schumann's "Frauenliebe und -leben" een ware verrassing. Want deze liederencyclus, die reeds lang verbleekt scheen, werd nieuw leven ingeblazen en hij maakte diepe indruk.
De tweede verrassing deze avond waren de vier liederen van Stanford, de Ierse componist. Levend van 1852 tot 1924, was hij een der voorvechters voor een nieuwe Engelse muziek. Van zijn uitgebreide oeuvre hoort men hier vrijwel niets meer. Ten onrechte, zoals uit zijn door de folklore beďnvloede liederen bleek: zij zijn persoonlijk van melodische lijn en harmoniek, zuiver van uitdrukkingskracht en hierdoor boeiend. Kathleen Ferrier oogstte er een duidelijk succes mee.
Phyllis Spurr begeleidde correct, maar wat droog.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 22 januari 1949
Over programma-muziek, veldslagen, een dageraad en een berenjacht
WAT is "programma-muziek"! Is het een erfstuk van de romantiek, zoals meestal wordt aangenomen? Laat ik dadelijk verklaren: ten onrechte. Want reeds de zestiende eeuw kende composities met duidelijk "programmatische" inslag, zoals "De Veldslag" van Jannequin, "Donder" van John Mundy, "De mars vóór de veldslag" van Byrd. Wél komt de romantiek de eer toe de term "programma-muziek" voor het eerst te hebben gebruikt en er ook een omschrijving van te hebben gegeven. De definitie komt van niemand minder dan Liszt, die zich diepgaand met dit probleem heeft beziggehouden.
"Programma," zegt Liszt, "is elk voorwoord in begrijpelijke taal, dat is toegevoegd aan een instrumentaal muziekstuk en waardoor de componist de luisteraar wil behoeden voor een verkeerde poëtische interpretatie. Het richt de aandacht op de poëtische gedachte van het geheel of op een bijzonder gedeelte ervan." Tot zover Liszt.
Voor verschillende van zijn "symphonische gedichten" (alleen deze naam al spreekt duidelijke taal!) schreef Liszt zelf zo een programma, waaruit blijkt dat hij met "poëtisch" eigenlijk "literair" bedoelde te zeggen.
Hij geeft er niet alleen aanwijzingen in van de gevoelens, die de luisteraar behoort te ondergaan, maar bovendien een reeks van beelden, die men zich kan voorstellen bij het horen van zijn composities. Ter verduidelijking volge hier het volgende:
Programma-muziek is niet in de eerste plaats gebaseerd op een vormschema, zoals bij de grote klassieken het geval was, maar op een literair gegeven, een "verhaal" zo men wil. Dit gegeven was in de gedachten van de componist, vóór hij zijn werk neerschreef en hij wenst, dat dit ook de hoorder voor ogen staat. Hij wil vóór alles een dramatische verbeelding geven. Dit in tegenstelling met de "absolute" muziek, zoals een fuga van Bach of een sonate van Mozart, waarin de componist werkte binnen de wetten van harmonieuze vormen. Ook hier worden emoties opgeroepen, maar dan emoties ontdaan van literaire associaties, gesublimeerde emoties.
"Suggestieve muziek"
Tussen deze beide uitersten van "absolute" en "programmatische" muziek ligt een uitgebreid gebied, dat MacDowell de naam "suggestieve muziek" gaf. Hier geeft een literaire titel de stemming weer, die aan het stuk ten grondslag ligt: "Zonsopgang" of "Nacht", om enkele voorbeelden te noemen.
Of de luisteraar zou kunnen raden, wat hij "behoort" te ondergaan, als men hem de titel er niet bij zou vertellen? De practijk bewijst, dat dit zelden het geval is.
De Engelse componist en pianist Francesco Berger (1834-1933) schreef eens een pianocompositie en vroeg drie collega's er naar te luisteren en hem te vertellen wat het "betekende". Hier volgen de antwoorden: 1. Dageraad, gezien van de laagste gang van een kolenmijn in Wales. 2. Berenjacht in Rusland. 3. Een verliefd paar, dat liefdeswoorden fluistert.
En de bedoeling van de componist? U raadt het nooit: de dochter van de pharao ontdekt het kindje Mozes in het biezen mandje!
En dit is maar één uit vele voorbeelden. Er bestaat een geweldige hoeveelheid programma-muziek, die - ofschoon van (of misschien juist dóór) een inferieure kwaliteit - bijzonder populair is geweest, tijdelijk gelukkig. Van alles wordt er in geďmiteerd, van vogelgekwetter tot kanongebulder, van regen tot storm. De Tsjechische componist Kotzwara schreef een tijdens zijn leven uitermate populair pianostuk "De slag om Praag". Kotzwara mag zich in 1791 in Londen hebben opgehangen, zijn "Slag om Praag" is nog steeds te koop, compleet met bevelen, rondvliegende kogels en kreten van gewonden.
En wat te zeggen van dr. Forde McLoughlin, die in 1932 voor de Canadese Vereniging voor Artsen een stuk voorspeelde, getiteld "Influenza - een klankgedicht"? En zou iedere hoorder in het "Kogel-kwartet" van George Onslow alles ontdekken, wat de componist ermee bedoelde? Een merkwaardig stuk dit "Kogel-kwartet". De Franse pianist en componist Onslow (1784-1853) was eens op berenjacht. Het kan ook wolvenjacht geweest zijn; daarover zijn de historici het niet eens.
Hoe het ook zij, de inspiratie kwam over hem, hij zette zich neer om een opkomend thema op te schrijven. En juist op dat ogenblik trof een kogel zijn oor; zijn verdere leven is hij gedeeltelijk doof gebleven. Het betreffende thema werd in het "Kogel-kwartet" verwerkt, waarin alle stadia van zijn ziekte voorkomen. Hier zijn enkele van de ondertitels: "Koorts en delirium", "Herstel" en "Genezing". Helaas wordt dit kwartet nooit meer gespeeld; het zou interessant zijn te zien of men al die stadia er in kan herkennen. Ik waag het dit ten sterkste te betwijfelen. Maar twijfel of geen twijfel, het zou leuk zijn......
LEX VAN DELDEN
maandag 24 januari 1949
Pianist Pázmán
Evenals vorig jaar troffen ook ditmaal op het recital, dat de pianist Georgy Pázmán Zaterdagavond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal gaf, een vulcanisch, bruisend temperament en een grote, virtuoze techniek. Men moet het betreuren, dat dit temperament deze pianist verleidt tot onbeheerst, impulsief spel, waarin begrip voor het notenbeeld ontbreekt. Zo vielen in de technisch volkomen beheerste Ballade in f en enkele études van Chopin wel eens accenten op noten, die geen klemtoon behoeven en in de frasering kon men ettelijke ongerechtigheden bespeuren.
Ook in Ravel trof die mateloze willekeur. Jammer, want Pázmán bezit muzikaliteit in meer dan voldoende mate, dat bewees hij duidelijk in Liszt.
Volksconcert
Van het Volksconcert, dat het Concertgebouworkest diezelfde avond onder Hein Jordans' leiding in de Grote Zaal gaf, heb ik slechts een deel na de pauze kunnen horen. Borodin's Steppenschets werd met veel sfeer uitgevoerd en Vera Doniska zong met beeldend vermogen liederen van Rachmaninow en Gretsjaninow, die Piet Ketting subtiel had geďnstrumenteerd. De goed geschoolde stem van de zangeres leent zich echter weinig voor een grote ruimte, zij is daarvoor te zwak.
"Muziek bij de haard"
Een bijzonder boeiend programma bood de British Council Zondagavond op het vierde huisconcert in de serie "Muziek bij de haard". Kathleen Ferrier zong op indrukwekkende wijze o.a. drie uitstekend voor de stem geschreven en van persoonlijkheid getuigende Psalmen van de Engelsman Edmund Rubbra. Phyllis Spurr begeleidde haar.
De rest van de avond werd met veel toewijding verzorgd door het Haags Blaaskwintet, waarvan de leden behalve werken van Danzi en Hindemith, een trio voor fluit, hobo en fagot van Karel Mengelberg uitvoerden: een zeer moeilijk speelbaar stuk, vol aardige, speelse invallen, dat veel succes oogstte.
LEX VAN DELDEN
maandag 24 januari 1949
Pianist van 9 jaar speelde eigen composities
(Van onze muziekredacteur)
Talloze radiobezitters, die hun radiogids met aandacht doorlezen, zullen Zaterdagavond ongetwijfeld om 8.12 uur aan
hun toestel hebben gezeten om te luisteren naar de negenjarige pianist André Mathieu, die eigen composities speelde.
Het waren gramofoonopnamen van enkele korte piano-stukken, die de volgende titels droegen: Etude op de witte
toetsen, Etude op de zwarte toetsen, De stekende bijen, en Wilde dans.
De omroeper vertelde er bij, dat André Mathieu deze stukken componeerde tussen zijn vierde en vijfde jaar. En dit laatste maakt zijn prestaties haast ongeloofwaardig: want niet alleen bleek de jongen uitstekend te kunnen pianospelen en zeer goed voor het instrument te schrijven, maar bovendien spreken uit zijn composities een eigen geluid en een verbluffende vitaliteit.
Het is slechts jammer, dat de radio geen nadere inlichtingen verschafte omtrent dit ongetwijfeld bijzondere talent. Vragen als: waar woont dit wonderkind en welke nationaliteit bezit het? moeten hierdoor onbeantwoord blijven. De toekomst zal ons leren of wij hier te maken hebben met een tweede Mozart. Wie weet......
maandag 31 januari 1949
Sigurd Rascher, vermaard saxofonist, speelt voor Nederlandse jeugd
Van Bach tot Milhaud
(Van onze muziekredacteur)
Het heeft bijna een eeuw geduurd, vóórdat de saxofoon in de "ernstige" muziek bekend werd als solo-instrument. Voor
het eerst in de geschiedenis is er iemand, die het instrument zó bespeelt als de uitvinder Adolphe Sax bedoelde,
nadat hij in 1841 de saxofoon had geconstrueerd. Die "iemand" is Sigurd Rascher, de vermaardste, thans bij New York
levende saxofonist. En hij is vrijdag naar ons land komen vliegen voor een tournée van een maand. Het meest
opmerkenswaard is wel, dat hij in die maand "slechts" optreedt voor leerlingen van middelbare scholen, onder
auspiciën van "Een uur muziek", de bekende organisatie van de heer F. Aufrecht, die binnenkort reeds 12 1/2 jaar
haar belangrijk cultureel werk op de scholen heeft verricht.
"De saxofoon is het instrument, dat het meest aan het bewustzijn van de moderne kunstenaar appelleert", zegt Rascher, "maar hij heeft nog geen traditie, noch voor de componist, noch voor de speler. De kunstenaar toont in zijn spel altijd zijn ziel, zijn ware aard, zijn persoonlijkheid. En als die persoonlijkheid niet aan hoge aesthetische, ethische en morele eisen beantwoordt, komt zij - wat de saxofoonspeler betreft - al gauw in de modder terecht, zoekt zij banaliteit. Dat komt vooral doordat de saxofoon een ongewoon emotioneel instrument is."
Rascher vertelt dit alles met overtuiging; men merkt uit alles zijn liefde voor zijn instrument en zijn kunst. "De werkelijkheid bewijst, wat ik zojuist zei," laat hij er met nadruk op volgen, "de saxofoon wordt bijna overal nog steeds als een circusinstrument beschouwd, men neemt hem niet ernstig, heeft er een vooroordeel tegen. En nu zie ik het als mijn taak, dit vooroordeel uit de wereld te helpen."
Overal heeft Rascher gespeeld, als solist en ook met orkest, onder vele beroemde dirigenten trad hij op en wie enigszins thuis is in de muziek, weet dat Rascher de strijd voor zijn instrument glansrijk heeft gewonnen. Vele componisten schreven werken voor hem, o.a. Glasoenow, Milhaud, Hindemith, Frank Martin, Jacques Ibert.
"Om mijn taak op zo goed mogelijke wijze te vervullen, kan ik het best de jeugd bereiken, want juist zij zijn het, die - nog onbedorven, moreel gezond - open staan voor de schoonheid van mijn instrument. In Amerika speel ik regelmatig op colleges, geef er ook lessen; en op sommige is een studentenorkest, vaak zelfs 150 man sterk, waarmee ik als solist optreed. Dáár zijn het succes čn de voldoening enorm groot. Datzelfde wil ik hier, in Nederland, gaan doen. De hele maand Februari speel ik op de middelbare scholen, in Nijmegen, Maastricht, Groningen, Den Bosch, in vele plaatsen. Bij elkaar bereik ik zo honderd scholen. Ik acht dit werk cultureel belangrijker dan het "officiële" concertleven."
Hij vertelt - steeds even geestdriftig en soms zelfs heftig - hoe hij sterallures verfoeit: "het gaat om Beethoven, om Schubert, om Debussy, om Bach, niet om dirigent zus of violist zo."
Met bijna trotse glimlach heeft hij het over een brief, die hij eens, na een radioconcert, ontving van de dochter van Adolphe Sax, die hem schreef, dat hij de eerste was, die de bedoelingen van haar vader in practijk had gebracht.
"Nog nooit heb ik een concert gegeven zonder Bach, in een bewerking voor saxofoon dan," zegt hij, en er ontwikkelt zich nu een gesprek over het stijlprobleem, dat hier te ver zou voeren. Interessant en uitgebreid is zijn repertoire; ik doe een willekeurige greep: Bach, Händel, Purcell, Tartini, Fauré, Katsjatoerian, Gershwin, Debussy, Milhaud.
En zijn spel? Radiobezitters zullen het zich misschien herinneren, want meermalen trad hij voor de microfoon in Hilversum op. Dit keer echter: voor de jeugd! Men moet het op hoge prijs stellen, dat "Een uur muziek" het mogelijk heeft gemaakt, Sigurd Rascher de jeugd te tonen, dat de saxofoon waarlijk niet alleen voor dansmuziek geschikt is. Want wie zou dit beter kunnen dan juist hij?