woensdag 1 december 1948
"Alma Musica" speelde voor de Kunstkring
IN "Alma Musica" bezit Nederland toch wel een zeer bijzonder kamermuziekgezelschap. Dat bleek gisteravond overduidelijk op het concert dat dit ensemble, pas uit Parijs teruggekeerd, in de stampvolle Bachzaal gaf, voor de Amsterdamse Kunstkring "Voor Allen".
Want niet alleen zijn Everard van Royen (fluit), Haakon Stotijn (hobo) , Paul Godwin (viool), Etiennette Alvares Correa (altviool) en Gusta van Royen (clavecymbel) allen uitnemende instrumentalisten, maar bovendien spreekt uit hun voortreffelijk ensemblespel een unieke musiceervreugde en bezieling. En juist daardoor boeit hun optreden van begin tot eind.
Ik hoorde slechts Mozart's Kwartet in C, K.V. 285b en Joh. Chr. Bach's Kwintet in D, die de tweede programmahelft vulden.
Tegelijkertijd werd in het Minervapaviljoen muziek van Joodse componisten uitgevoerd op een concert, georganiseerd door de Culturele Commissie der Joodse Gemeente te Amsterdam. Ré Koster (mezzosopraan) zong met een intelligent beeldend vermogen liederen van o.a. Elsa Barraine, Max Vredenburg, Milhaud en Hemai (de laatste vooral bleek een zeer eigen taal te spreken). Herman van Roon begeleidde haar.
Het Rotterdams Philharmonisch Sextet, waarvan de fluitist S. Engelsman en de clarinettist Gijs Karten resp. 12 en 9 jaar verbonden zijn geweest aan het Palestijns Symphonie Orkest, gaven verzorgde uitvoeringen van enkele pretentieloze, prettig klinkende werkjes van o.a. Marc Lavry, Vittorio Rieti en Boskowitsj.
Max Vredenburg deelde in zijn inleiding mede dat binnenkort een genootschap van Vrienden van Joodse muziek zal worden opgericht.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 4 december 1948
Britten heeft volop nieuwe plannen
(Van onze muziekredacteur)
"PLANNEN voor twee nieuwe opera's heb ik en met het componeren van een "Lentesymphonie" ben ik bijna klaar", zegt
Benjamin Britten, de nog jeugdige, maar niettemin al beroemde Engelse componist, die dezer dagen in Amsterdam is
aangekomen ter voorbereiding van de uitvoeringen van zijn "St.-Nicolaas Cantate", waarvan hij Maandag de Rotterdamse
en Donderdag de Amsterdamse première leidt.
"En het werk, dat u voor het Concertgebouworkest en het Toonkunstkoor schrijft?" vragen wij.
"Dat moet die "Lentesymphonie" zijn. Maar niet voor het Concertgebouworkest componeer ik die; neen, dat gebeurt in opdracht van Koessewitski voor zijn Boston Symphonie Orkest. De wereldpremière gaat dan ook onder zijn leiding in Boston, voorjaar 1949. Het Concertgebouworkest voert haar inderdaad tijdens het Holland Festival uit, maar dat is dus nà de première.
Wat die twee nieuwe opera's betreft: ik heb het plan een opera te componeren, waarvoor de Engelse schrijver E. M. Forster het libretto schrijft. Het wordt een zeemansverhaal, dat ongeveer 150 jaar geleden speelt. Het tweede werk wordt een kinderopera, waarin een schoorsteenveger de hoofdfiguur is. Zes kinderen en vier volwassenen doen er in mee; het instrumentale ensemble bestaat uit strijkkwartet en piano".
Première van "Het Hooglied" uitgesteldPremière van "Het Hooglied" uitgesteld
De Amsterdamse Kunstkring "Voor Allen" deelt mede, dat de voor 9 December aangekondigde première van "Het Hooglied" door Bertus van Lier moet worden uitgesteld, aangezien de voorbereidingen meer tijd vorderen dan waarin was voorzien. Het ligt in de bedoeling deze compositie nog dit seizoen op een binnenkort te publiceren datum met dezelfde solisten tot uitvoering te brengen.
Wèl wordt die datum de St.-Nicolaas Cantate" van Benjamin Britten gegeven, zoals aangekondigd door koor en orkest van de Rotterdamse Volks Universiteit met Peter Pears als solist en onder leiding van de componist en waarschijnlijk enkele Bach-cantates.
zaterdag 4 december 1948
Dilettantenkoorzang in ons land behoeft dringend sanering
Lofwaardige poging tot verbetering van peil
ER zijn in ons land talrijke dilettantenkoorverenigingen; duizenden zangers en zangeressen zijn lid van koren, en het ligt voor de hand daaruit te concluderen, dat de Nederlandse koorzang een bloeiperiode doormaakt.
Niets is minder waar. Want als men de cijfers van nu met die van vroeger vergelijkt dan blijkt, dat de ledentallen der onderscheidene verenigingen sterk zijn terug gelopen, en wat nog méér treft - de gemiddelde leeftijd der zangers is vrij hoog. Jonge mensen tonen weinig belangstelling voor de koorzang, speciaal voor de mannenkoorzang.
Vóór alles dient aandacht te worden besteed aan het repertoire; want dat is het, dat tenslotte de waarde en het peil van de koorzang bepaalt. En kort gezegd: het artistieke niveau van de gangbare werken is in het algemeen bedroevend. Een groot deel van de dirigenten, niet ter zake kundig en weinig op de hoogte met muzikale aangelegenheden, staart zich blind op de handig geschreven, maar stijlloze werken van componisten als Olman, Hamel en Bonset, waaraan een oudere generatie haar hart heeft verpand. Dit repertoire, verouderd als het is, heeft nauwelijks enige aantrekkelijkheid voor jonge mensen, die men met goede volksliedbewerkingen misschien voor de koorzang zou kunnen winnen.
Funest is ook het alle redelijkheid tartende puntenstelsel, dat in elk concourswezen in zwang is: elk koor, dat meer dan 300 punten behaalt, krijgt een eerste prijs. Zo kon het gebeuren dat op een concours, waaraan 38 koren deelnamen, 27 met een eerste prijs naar huis gingen! Dat ontneemt het concours elke stimulerende waarde.
Als deze omstandigheden niet worden verbeterd, dan zal het met onze koorzang spoedig gedaan zijn. In België bijv. is dat al bijna zo: een stad als Antwerpen bezit nog slechts twee mannenkoren......
Men zal bovendien grondig moeten breken met de gewoonte zakelijke belangen te laten meespreken. In bovengenoemd concours werden - om een voorbeeld te noemen - 13 verplichte koorwerken uitgevoerd van één componist, die...... jurylid was. Lijkt dat niet veel op een voordelig zaakje? En het ergste: van de 100 op dit concours uitgevoerde werken waren er 8 van enige waarde!
Nóg een sprekend voorbeeld: het maandblad "Koor en Kunstleven", uitgegeven door Harmonia-Uitgave te Hilversum, organiseert in Januari 1949 een koorwedstrijd. Dezelfde uitgeverij gaf enkele bundels volksliederen uit onder redactie van de heer G. van Ravenzwaay, waaronder een aantal volslagen waardeloze. Eén ervan is Jan Koetsier's bewerking van "'k Heb mijn wagen volgeladen", dat geen rekening houdt met zangtechnische mogelijkheden, van een bijzonder ongelukkige tekstbehandeling is en geschreven in de smaakbedervende stijl van de banale galopjes van een jaar of zestig, zeventig geleden. Dit werkje is als verplichte compositie gekozen voor het a.s. concours. Vele zangers krijgen weer iets te zingen dat beneden de maat is. Dat betekent dus: een uiterst ongunstige invloed.
Een van de gevolgen was, dat het Zaandamse Mannenkoor o.l.v. Kees Kef zich terugtrok op grond van artistieke bezwaren.
Poging tot verbetering
De Amsterdamse Bond van Zangverenigingen, het lichaam dat aan de aangesloten koren de gemeentelijke subsidies toewijst (adviseurs Fred. J. Roeske en Piet Tiggers) gaat nu een poging ondernemen om de koorzang op hoger peil te brengen. Er is een muziekcommissie benoemd, bestaande uit Kees Kef, Jac. Kort en Joep Schreurs. Per jaar worden drie concerten georganiseerd, waarvan 12 December het eerste plaats vindt in het Amsterdamse Concertgebouw. Het is geen wedstrijd, maar louter en alleen een gelegenheid die het mogelijk maakt de koorzang onder de loupe te nemen.
Alle aangesloten koren konden een aantal vrije werken inzenden waaruit de muziekcommissie er twee voor elk koor koos. Hierbij is vooral gelet op de artistieke kwaliteit. Gekozen zijn werken van o.a. Palestrina, Purcell, Willem Landré, Diepenbrock, Dresden en Zweers. Een keuze, die niet wordt bepaald door high-brow overwegingen, het gaat hier slechts om goede muziek uit alle tijdperken.
Een van de drie leden der muziekcommissie schrijft na het concert een critisch verslag in het Zangersblad, het orgaan van de Bond; de dirigenten krijgen een gedetailleerd rapport. Bovendien gaat men een nieuwe bibliotheek vormen. De aangesloten koren krijgen gratis werken uit de bibliotheek in bruikleen.
Men mag niet te snel resultaten verwachten; dit vereist jarenlange arbeid en compromisloos doorzettingsvermogen. Maar de poging is alleszins lofwaardig en als zodanig verdient zij aandacht en aanmoediging.
LEX VAN DELDEN
maandag 6 december 1948
Drie eerste-prijswinnaars solisten in Concertgebouw
VAN de drie eerste-prijswinnaars op het muziekcongres te Scheveningen, die gistermiddag als solist optraden in Amsterdams grote Concertgebouwzaal, maakte Michel Schwalbe; met Tsjaikowski's vioolconcert de sterkste indruk. Als instrumentalist én als kunstenaar. Hij bleek de moeilijke vioolpartij technisch geheel te beheersen en gaf er bovendien een fel-doorleefde vertolking van, die voortdurend van persoonlijkheid getuigde.
En dit laatste kan men niet zeggen van de zangeres Maria de los Angeles Morales. Want al is zij dan in het bezit van een ongewoon heldere en in alle registers werkelijk "klinkende" sopraan, die bijzonder hoge tonen kan produceren, uit haar zingen sprak voortdurend de neiging tot een goedkoop succes, dat op uiterlijk effect gericht scheen. Dat succes behaalde zij; een toegift moest volgen. Haar zangtechniek, op het eerste gehoor verbluffend virtuoos, bleek in feite niet geheel vlekkeloos te zijn; met name in Rosina's aria uit Rossini's "Barbier" hoorde men af en toe onzuivere noten.
Germaine Devèze gaf Mozart's pianoconcert in A (KV 488) een sympathieke, muzikale vertolking. Maar het was geen "Mozart"; haar hele wezen en ook haar techniek, met de wat weke, niet-heldere toonvorming, passen veel beter bij de romantiek, bij de concerten van Chopin, van Schumann.
De zangeres werd uitstekend begeleid door de pianist Anton Dresden (het orkestmateriaal was niet op tijd aangekomen). De rest van het programma, dat was geopend met Cherubini's ouverture "Anacréon", werd - soms wat grof - begeleid door het Concertgebouworkest o.l.v. Hein Jordans.
LEX VAN DELDEN
maandag 6 december 1948
Sem Dresden legt directeurschap van Haags Conservatorium neer
Componist, paedagoog met grote kwaliteiten
(Van onze muziekredacteur)
VOLGEND jaar - dus over enkele weken - zal Sem Dresden geen directeur meer zijn van het Koninklijk Conservatorium in
Den Haag; op 10 December neemt hij tijdens een receptie in zijn "school" officieel afscheid.
"Het huldigingscomité heeft mij gevraagd te willen poseren voor de beeldhouwster mej. Gra Rueb", zegt de heer Dresden. "Dat heb ik gedaan; de buste, die ze heeft gemaakt, geef ik aan het Conservatorium, waar het beeld dan wel een plaatsje zal krijgen."
Bekijkt men Dresden's levensgeschiedenis, dan treft zijn ontzaglijk uitgebreide werkzaamheid op alle gebieden van de toonkunst. 20 April 1881 geboren in Amsterdam, studeerde hij onder Hageman, Roeske, Zweers, Landow en Pfitzner, werd in 1919 leraar in compositie aan het Amsterdams Conservatorium, waarvan hij in 1924 directeur werd, van 1937 af directeur van het Haagse Conservatorium - ziedaar enkele feiten uit zijn levensgeschiedenis. Maar er is meer.
Zo stond hij steeds op de bres - samen met Pijper - voor de nieuwe, de "moderne" muziek; was hij o.a. bestuurslid van de International Society for Contemporary Music, was hij oprichter van de vroeger vermaarde Madrigaal Vereniging, verrichtte hij aan de "Oude Groene" en "De Telegraaf" journalistieke arbeid, schreef hij enkele belangrijke boeken.
In de eerste plaats echter moet men de componist in hem zien, de componist van een omvangrijk en belangrijk oeuvre: veel koorwerken, kamermuziek, orkestwerken.
Nieuwe composities
"Plannen voor nieuwe werken? Ja, genoeg. Een concert voor 2 of 3 blaasinstrumenten met orkest, koorwerken, geestelijke en profane; en verder wil ik de instrumentatie voltooien van mijn in de oorlog gecomponeerde operette "Toto". De inhoud er van?
"Toto" is de naam van een hondje: het werk is n.l. geschreven naar aanleiding van de op Duits bevel uitgevoerde hondeninlevering, maar staat op een algemener plan. De ambtenarij wordt er tegenover de persoonlijke inzichten van de mens gesteld. Ik schreef ook de tekst.
"Verdere toekomstplannen? Mijn paedagogische werk blijft voor een deel doorgaan. Zoals u weet, ben ik directeur van de Stichting "Jeugd en Muziek", die onder bescherming staat van de minister van O., K. en W.; reeds in vele plaatsen zijn onderafdelingen gevormd. Daar, waar nog geen jeugdconcerten zijn, zorgt de Stichting, dat die er komen. En in de steden, waar men reeds jeugdconcerten had, wordt de muzikale ontwikkeling ter hand genomen in overleg met de op dit terrein werkzame, reeds bestaande organisaties. Zo gaat de Stichting aan componisten opdrachten geven tot het schrijven van "schoolmuziek". We willen op die manier een geheel nieuw repertoire vormen, dat door de jeugd kan worden gespeeld."
In Juni 1949 vindt in Nederland voor het eerst een congres plaats van de Fédération Internationale des Jeunesses Musicales - het vierde congres! - ons land is pas vorig jaar toegetreden. De andere leden: België, Frankrijk en Luxemburg. Het a.s. congres zal onder voorzitterschap staan van de heer Dresden. En wie zou daarvoor meer in aanmerking komen dan hij?
Nog in ettelijke andere commissies heeft hij zitting; ingewijden weten, dat men altijd een beroep kon en kan doen op deze bijzonder begaafde "man, die als jongen van 17, 18 jaar elke avond Spinoza las" en "steeds hard heeft gewerkt", zoals hij het zelf uitdrukt. Maar wat men nog niet weet: naar alle waarschijnlijkheid gaat Dresden zich ook weer aan journalistiek werk wijden. En dat zal voor hen, die zich zijn door een uitzonderlijke eruditie gekenmerkte artikelen herinneren, een verheugende mededeling zijn.
Sem Dresden neemt afscheid. Wij persoonlijk zeggen hem hierbij dank voor alles wat hij in de achter ons liggende jaren voor ons land heeft gedaan als muziekpaedagoog. En wij spreken de hoop uit, dat hij als scheppend kunstenaar de muziekliteratuur mag verrijken met nog ettelijke werken. Werk van dit formaat, van zulk uitzonderlijk hoog niveau is schaars, ons muziekleven heeft het nodig......
vrijdag 10 december 1948
Première van "In Terra Pax", oratorium van Frank Martin
Op wel bijzonder gelukkige wijze heeft het Amsterdamse Toonkunstkoor zijn vijftigjarige samenwerking met het Concertgebouworkest herdacht in een jubileumconcert, gisteravond in de met bloemen versierde grote Concertgebouwzaal. Want met de eerste Nederlandse uitvoering van Frank Martin's oratorium "In Terra Pax" heeft men een daad van grote artistieke betekenis verricht.
Het is vóór alles een werk, dat indruk maakt door een verheven ontroering, die van onze tijd is: het is wezenlijk modern, naar geest en inhoud, ook al doen de uitdrukkingsmiddelen vaak aan oudere, met name middeleeuwse stijlen denken. Korter gezegd: ondanks het niet steeds "moderne" gewaad, ademt het geheel een hedendaagse geest. Een geest ook, die in staat is de grote massa te ontroeren.
En dat zal ook de bedoeling van de componist zijn geweest; het werk, gecomponeerd in opdracht van Radio Genève, was immers bedoeld als vredesgeschenk aan de bevolking van Genève en werd dan ook door alle Zwitserse zenders uitgezonden in Mei 1945, enige uren na de wapenstilstand.
Men kan bezwaren aanvoeren: zo lijkt mij, dat het achterwege blijven van instrumentale tussenspelen het geheel iets gedrongens, krampachtigs geeft; rustpunten zijn er nauwelijks. En de melodische inventie is wat eenvormig, waardoor de aandacht niet voortdurend gespannen blijft. Vooral de lange altsolo in deel III heeft hieronder te lijden. Maar daartegenover staan enkele meesterlijke passages, die bijzonder geslaagd zijn: het slotkoor uit deel I, het prachtige solistenensemble aan het begin van deel IV en het ontroerende slot.
Als geheel maakte Martin's werk diepe indruk; dat bewees wel heel duidelijk het minutenlange applaus, dat de componist in ontvangst moest nemen. Dat applaus was evenzeer bedoeld voor Van Beinum, die voor 'n waarlijk grootse uitvoering zorgde, bezield en hartstochtelijk. Solisten (Corrie Bijster, Annie Hermes, de Zwitserse tenor Ernst Haefliger, Laurens Bogtman en de Franse bas Charles Clavensky), koor en orkest leverden prachtige prestaties.
En dat was ook het geval in Beethoven's Negende Symphonie, die na de pauze ging.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 10 december 1948
Sem Dresden neemt afscheid
(Van onze muziekredacteur)
Onder de plechtige klanken van de door enkele koperen blaasinstrumenten gespeelde muziek betrad vanmiddag Sem
Dresden de grote zaal van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag voor het laatst als directeur van zijn "school".
Honderden waren er verzameld om dit afscheid bij te wonen, vele bekenden uit muziekkringen, en natuurlijk de
leerlingen, zijn leerlingen.
Wij zagen o.a. prof. dr. Bernet Kempers, dr. Paul Cronheim (directeur van de Ned. Opera), Henri Zagwijn (voorzitter van het Genootschap van Ned. Componisten), Hendrik Andriessen (directeur van het Utrechts Conservatorium).
Er werden veel hartelijke woorden gesproken, getuigend van bewondering en vriendschap. De heer Van Haaften, die namens de commissie van toezicht van het Conservatorium het woord voerde, onthulde een door mej. Gra Rueb vervaardigde buste van de scheidende directeur en een gramofoon.
Mr. H. J. Reinink voerde het woord namens de minister van O., K., en W., weth. Van Zwijndrecht namens het gemeentebestuur van Den Haag. Everhard van Beynum vertolkte de gevoelens van de leraren, W. Andriessen sprak als directeur van het Amsterdams Conservatorium en dr. Walther Boer als inspecteur van het muziekonderwijs.
In een geestige slotrede sprak daarna Sem Dresden de laatste woorden als directeur van zijn school.
maandag 13 december 1948
Geslaagd Bondsconcert in het Concertgebouw
De Bond van Amsterdamse Zangverenigingen heeft gisteravond op het Bondsconcert in de volle grote Concertgebouwzaal blijk gegeven ernst te maken met de sanering van het koorrepertoire. Van de werken, die de zeven optredende koren uitvoerden, was verreweg het grootste deel van een goed niveau en dat Amsterdam over genoeg stemmenmateriaal beschikt, bleek overduidelijk.
Dat moeilijke koorwerkjes als die van Palestrina en Purcell op meer dan voldoende wijze werden gezongen, is op zichzelf al verblijdend. En wat tot meer vreugde strekt: de uitspraak van het Engels, voor dilettanten toch waarlijk niet gemakkelijk, was zeer goed.
Maar behalve al deze prettige dingen, dient óók te worden opgemerkt, dat de meeste dirigenten over te weinig kennis van zaken beschikken. Het zal dan ook vóór alles nodig zijn de kwestie van de opleiding van koordirigenten ernstig onder ogen te zien. Want zij zijn het uiteindelijk, die het koorwezen leiding moeten geven.
Het programma werd gecompleteerd met enkele pianosoli door Hans de Jong.
De celliste Blanche Schiffmann, die tegelijkertijd in de Kleine Zaal een recital gaf, bracht de eerste uitvoering van Escher's Sonata Concertante (uit 1943): een voortreffelijk gebouwd stuk, belangrijk van inhoud en uitstekend voor de instrumenten geschreven in een persoonlijke, zij het ook Frans georiënteerde stijl. Evenals in Beethoven's sonate opus 102, nr. 2 toonde de celliste ook hier een behoorlijke techniek te bezitten; haar optreden maakte een sympathieke indruk, vooral door haar gezonde muzikaliteit.
Het was jammer, dat dit spel wat schools bleef, weinig bezield ook. Wèrkelijke muziek kwam van haar voortreffelijke begeleider Jan Odé.
LEX VAN DELDEN
woensdag 15 december 1948
Volmaakte koorzang door B.B.C.-Singers
STEL u voor, een langwerpige tafel, bedekt met een groen kleed, op het podium van Amsterdams kleine Concertgebouwzaal. Dat was gisteravond het geval. Er achter namen vier dames en vier heren, te zamen vormend de "BBC-Singers", op stoelen plaats; en er vóór, eveneens op een doodgewone stoel, met de rug naar het talrijke publiek, dirigent Leslie Woodgate.
Een niet alledaags schouwspel, een koor op deze gemoedelijke, huislijke wijze, wars van elk uiterlijk vertoon, te zien zingen. Overigens was er meer, dat men niet elke dag meemaakt. Want wanneer hebt gij, ernstige concertbezoeker, in deze muziektempel zèlf meegezongen? Een eenvoudig Engels kerstlied wel is waar was het, maar wij hebben meegedaan, vijf keer het refrein en het hele slotcouplet van "The first Nowell". En Leslie Woodgate dirigeerde óns! Dat gebeurt toch waarlijk niet vaak.
Over het wonderlijk volmaakte zingen van dit ensemble kan ik kort zijn: een welhaast instrumentale zuiverheid, een ongehoord rijk-genuanceerde zangtechniek (welk een pianissimo!), en een bijzonder hoogstaande zangcultuur, ziedaar eigenschappen, die in een uitgebreid programma van Engelse madrigalen, kerkmuziek, volks- en Kerstliederen koorzang van de allerhoogste orde te genieten gaven. Vooral de oude kerkmuziek werd zo tot een belevenis, van een zeldzame ontroering.
Het was jammer, dat het gedeelte na de pauze van programmasamenstelling een aanmerkelijk lager niveau had dan dat er vóór: want die aardige Engelse volks- en Kerstliedjes zijn eigenlijk toch wel wat goedkoop. Het concert, dat onder auspiciën stond van het Genootschap "Nederland-Engeland", was geopend met de beide volksliederen.
LEX VAN DELDEN
donderdag 23 december 1948
Hubert Cuypers dirigeerde zijn Kerstoratorium
Amsterdam heeft gisteravond Hubert Cuypers hartelijk ontvangen, toen hij de trappen afdaalde naar het podium van de grote Concertgebouwzaal om zijn Kerstoratorium te dirigeren. En al moet de officiële huldiging nog plaatsvinden - 26 December wordt hij 75 jaar - het applaus, waarmee men hem begroette, zal Cuypers duidelijk hebben gemaakt hoe de hoofdstad hem weet te waarderen.
De Koninklijke Christelijke Oratorium Vereniging heeft van Cuypers' merkwaardige Kerstoratorium de bezieling doen uitstralen, die hij bedoeld heeft uit te drukken. Een merkwaardig werk, wijl de vocale partijen afwisselend zingen en spreken. Het Utrechts Stedelijk Orkest verzorgde het instrumentale gedeelte gedisciplineerd en mooi van klank, en ook de solisten Greet Koeman en Laurens Bogtman leverden opvallende prestaties. Herman Nieland zat aan het orgel.
Cuypers leidde het geheel met vaste hand; de bloemen die hij voor de pauze kreeg aangeboden, vertolkten de dankbaarheid van het koor voor de jarenlange, succesvolle samenwerking. Burgemeester d'Ailly woonde het concert bij.
Tegelijkertijd gaf de zangeres Jouck Cuperus een recital in de Kleine Zaal, waarvan ik het deel na de pauze hoorde. Daaruit bleek duidelijk muzikaliteit en intelligentie, waardoor zij bijna voortdurend weet te boeien. Haar mooie altstem klinkt in niet alle registers even goed, met name in de hoogte wordt de klank wat scherp. In liederen van Debussy en de Falla, waarin vooral de prachtig genuanceerde pianobegeleiding van Hans Henkemans trof, vielen de technische tekorten van de zangeres echter in het niet bij de doorleefde, bezielde voordracht.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 24 december 1948
Er zijn weer veel gramofoonplaten
Goede Zwitserse opnamen van kamermuziekwerken
DE voorraad gramofoonplaten in de winkels is langzamerhand wel weer wat uitgebreider geworden en nu de fabriek in Heemstede, waarover Het Parool enige tijd geleden uitvoerig berichtte, haar werk begonnen is (naar ik vernam: met zeer gunstige resultaten) mag men de toekomst met enig optimisme tegemoet zien.
Dezer dagen zijn in ons land nieuwe platen in de handel gebracht van een Zwitserse maatschappij; de Elite-special-platen. En wat ik er van hoorde, is van een voortreffelijke kwaliteit, vergelijkbaar met de allerbeste, reeds jarenlang bekende merken. Het repertoire, hier verkrijgbaar, bestaat uit kamermuziekopnamen.
Om te beginnen speelde het Röntgen-kwartet (een Nederlands ensemble) voor de Elite-plaat drie strijkkwartetten: van Mozart, het Jachtkwartet (plaatnummer 7035 tot 7037, dus 3 platen), Dvorák's Negerkwartet (7038-7040, 3 platen) en Schubert's Rosamundekwartet (7045-7048, 4 platen). Van acoustisch standpunt bezien uitnemende opnamen: vrijwel geruisloos en zonder zweven. De uitvoering voldeed mij in Dvorák het beste, voor Mozart en Schubert leek mij de klank van het Röntgenkwartet te verzadigd en het ensemblespel te grof ook.
De pianist Orazio Frugoni zorgde voor opnamen van Liszt's 2e Hongaarse Rhapsodie (7032) en van Chopin's Etude op. 10, nr. 3 en Wals op. 64, nr. 2 (plaatnummer 7031). Beide goed uitgevoerd, zij het wat conventioneel-romantisch. Een veel beter pianist, met een helderder techniek, bleek Peter Solymos, die Bartók's fascinerende Roemeense Dans en Rondo uitnemend speelde (7052). De realisatie van de pianoklank, een van de moeilijkste problemen, die de opnametechniek heeft op te lossen, is behoorlijk.
Ook de Decca zit niet stil: reeds enige tijd geleden bracht zij een aantal orkestplaten in omloop, opnamen van vrij bekende muziek, goed van kwaliteit, alle bijzonder mooi van acoustiek, maar soms wat ontsierd door geruis. Velen zullen echter ook deze platen met enthousiasme begroeten.
De "Urendans" uit Ponchielli's "La Gioconda" werd gespeeld door het Nationaal Symphonie Orkest onder de beheerste leiding van Anatole Fistoulari (X 10001). Victor Olof dirigeerde het Londens Symphonie Orkest in de Slavische Dansen nrs. 1 en 2 van Dvorák (X 10005). Beide uitvoeringen in de gebruikelijke opvatting, maar goed van klank, al zijn de luidste passages niet steeds even goed "verwerkt".
Ronduit voortreffelijk is de opname van Järnefelt's "Preludium" en Sibelius' "Valse triste" (X 10061) door het Nationaal Symphonie Orkest o.l.v. Victor Olof. En ook de beide platen met de balletmuziek uit "Sylvia" van Delibes, uitgevoerd door het BBC-Theater Orkest o.l.v. Stanford Robinson, voldoen aan hoge eisen (X 10070-70). Evenals Grieg's "2e Peer Gynt-suite", gespeeld door het Londens Philharmonisch Orkest onder directie van Basil Cameron (X 10077-78).
Dansmuziek
Rumba-rhythmen hoort men in de prettige rumba "Maracas", gespeeld door de rumba-band van Edmundo Ros, die zèlf de zangsolo verzorgt (M 32290). Op de keerzijde speelt hetzelfde orkest een bijzonder aardige dans "Another night like this", treffend door de suggestieve Zuidamerikaanse rhythmen.
Harry Roy en zijn band zorgden voor de opnamen van twee conventionele foxtrots (M 32291): "Imaginez" met zang van Eric Whitley en "Guilty" met zang van Eve Lombard. En ten slotte nóg twee foxtrots, gespeeld door Frank Weir en zijn orkest (M 32223); het zijn "All through the day" met prettige, eenvoudige zang van Vivien Paget en "Surrender" waarin de week-gevoelige zangpartijen worden verzorgd door Johnny Carroll en de Radio Revellers.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 24 december 1948
Van Beinum begint zijn concerten in Londen met Beethoven-cyclus
(Van onze muziekredacteur)
"Voorlopig ben ik voor twee jaar vast aan het Londens Philharmonisch Orkest verbonden", zegt Eduard van Beinum. "Op
28 December vertrek ik met de boottrein naar Londen en daar blijf ik vijf maanden dirigeren. Alleen met Pasen kom ik
even terug om de Mattheus Passie in het Concertgebouw te dirigeren."
"Hoe mijn programma's er uit zullen zien in Londen? Dat staat nog lang niet vast. Men kan daar als dirigent geen bokkesprongen maken; het is nl. een coöperatief orkest. En als men dan weet, dat wij in de Albert Hall spelen, een zaal voor 7000 mensen, waarvoor een hoge huurprijs moet worden betaald, dan begrijpt men al gauw dat het niet gemakkelijk is uit de opbrengsten van de concerten een orkest van honderd man te onderhouden. Er zijn ook geen abonnementen op de concerten; iedere bezoeker kan per concert een kaartje kopen, en zo blijft elk concert - financieel - een open vraag, ook al heeft men dit jaar, als enig Engels orkest, een subsidie gekregen van twee ton.
Zeker is, dat ik mijn concerten in Londen begin met een Beethoven-cyclus: alle symphonieën en het vioolconcert. Aan de negende werkt het Londens Philharmonisch Koor mee, een uitstekend ensemble van 400 zangers en zangeressen. Bovendien voer ik met dit koor Bach's "Mattheus Passie" in de Engelse taal uit, voor het eerst in Engeland onverkort. En verder staat ook vast de uitvoering van Elgar's "The Dream of Gerontius".
Van Beinum vertelt, nauwkeurig en snel, veel interessante bijzonderheden. Zo heeft het dirigeren in Engeland dit voor op zijn werk hier, dat hij er gemiddeld slechts vier programma's per maand moet voorbereiden. Ieder programma wordt nl. vier, soms vijf keer gegeven, ook in plaatsen buiten Londen. Bij elkaar dirigeert hij dus ongeveer achttien concerten per maand. Het staat vast, dat hij er ook Nederlandse werken dirigeert, maar wélke, dat is nog niet bekend.
"Ik heb groot respect voor de leden van het Concertgebouworkest ", zegt Van Beinum en hij zegt het met nadruk, "want wat zij presteren is werkelijk enorm. Bijna elke week één of twee premières heb ik met hen gegeven. En het is moeilijk goede, jonge musici te krijgen, want men kan in het buitenland of bij de radio meer verdienen. Vooral bij de radio zijn zo velen werkzaam, die wij eigenlijk moesten hebben......" Het is geen nieuw geluid, maar niettemin een bittere werkelijkheid.
2 Januari begint Van Beinum zijn repetities in Londen; men heeft er voor een huis gezorgd voor hem en zijn gezin. Onze beste wensen vergezellen hem.
maandag 27 december 1948
Nicolai Orloff was solist op kerstmatinée
De Kerstmatinée, Zondagmiddag in de grote Concertgebouwzaal, heeft Amsterdam musiceren van matig gehalte bezorgd. Ook het optreden van de pianist Nicolai Orloff heeft de lauwe, matige stemming, die het concert kenmerkte, niet kunnen doen oplaaien. Want de vertolking, die hij van Rachmaninow's tweede pianoconcert gaf, kwam niet uit boven een knap, maar geroutineerd, vlak en weinig bezield musiceren, waarbij Hein Jordans voor een begeleiding zorgde, die zich vooral in het eerste deel met moeite aan de solopartij aanpaste.
Weber's ouverture "Oberon", waarmee de middag was geopend, werd correct en gedisciplineerd gespeeld, maar weinig poëtisch en het juichende einde had meer van een bijzonder krijgshaftige mars. De tot slot uitgevoerde zevende symphonie van Beethoven dirigeerde Jordans beheerst en straf, zo straf, dat er tussen en naast al die noten net geen ruimte bleef voor muziek.
LEX VAN DELDEN
donderdag 30 december 1948
Nicolai Orloff speelde in de Kleine Zaal
Vóór alles wil ik dát deel van het publiek geruststellen, dat Woensdagavond in de volle, Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw discussies voerde over de vraag, of het een spook was, dat verantwoordelijk gesteld moest worden voor het zachte zingen bij het recital door de pianist Nicolai Orloff. Neen, ongerusten, het was geen spook, het was Orloff zélf, die zich bij het spelen begeleidde met vaag geneurie. Niet slechts merkwaardig was deze muzikale opluistering van een piano-avond, maar bovendien bijzonder storend. Want, nietwaar, het valt niet mee een hele avond lang in de onzekerheid te verkeren of een spook in uw nabijheid rondwaart......
Maar nu, in ernst: dit pianospel had iets ziekelijks, iets, dat griezelig was. Ik herinner me Orloff van vroeger: een grandioos, sterk persoonlijk kunstenaar. Daarvan was nú nauwelijks iets te herkennen; het was alles beangstigend automatisch, alsof zijn gedachten elders toefden. Zo was het in Beethoven, in Chopin, in Ravel. Automatisch, geroutineerd was dit spel, het miste ruggegraat, het was doezelig en vlak.
Slechts één keer heb ik de grote kunstenaar kunnen herkennen: in Scriabine's étude, waar plotseling bezetenheid in de plaats trad van emotieloos technisch vertoon. Ik vraag mij af, wat er aan de hand is met Orloff. Een tijdelijke inzinking? Wie zal het zeggen?? Mogelijk brengt de toekomst een antwoord.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 31 december 1948
Muziek kan op meer dan één wijze worden geïnterpreteerd
Herkennen van creatieve gedachte is noodzaak
"HIER kom ik met mijn viool en nou moet je mijn visie van Beethoven's vioolconcert es horen!" Het is best mogelijk, dat een of ander groot violist met deze gedachte het podium betreedt. En nu kan het, dat die visie een groot publiek overtuigt, er zullen echter altijd mensen zijn, die vinden, dat die violist geen "Beethoven" te horen gaf. En die afkeurende meningen lopen onderling ook misschien weer uiteen.
Het is duidelijk, dat niet slechts één wijze van interpretatie de goede is, maar dat er ettelijke mogelijk zijn. Men heeft naar de best mogelijke oplossing gestreefd door als stelregel voor te schrijven: "Speel die noten mèt de aanwijzingen, precies zoals de componist ze noteerde. Die noten zijn immers de neerslag van zijn gedachten?" Twintig uitvoerenden, die zo te werk gaan, zullen nochtans twintig geheel verschillende vertolkingen geven. Waardoor? Door verschillen in techniek, in temperament bijvoorbeeld.
Een voorbeeld uit de toneelwereld: Laat Gijsbrecht door een acteur met een tenor spelen en men krijgt met zekerheid een ander resultaat dan wanneer iemand die rol vertolkt, die een bariton bezit. En dan zijn er ook nog psychologische verschillen. Welke van de twee lijkt nu het meest op de Gijsbrecht van Vondel? Bij het stellen van die vraag staat op de achtergrond eigenlijk de gedachte dat de Gijsbrecht, zoals de vraagsteller zich hem voorstelt, overeenkomt met die van Vondel. Onze persoonlijke, subjectieve voorkeur speelt hier dus een rol.
Hieruit volgt, dat absolute objectiviteit niet eens mogelijk is. Het compromis om dan maar zoveel mogelijk de aanwijzingen van de maker - dichter of componist - op te volgen, lijkt gemakkelijker uitvoerbaar dan het in feite is. Hoe langzaam is een andante bij Mozart of bij Beethoven? En hoe snel is een allegro van Schubert? Is dat vastgesteld?
Bij de beantwoording van deze vragen dient men er van uit te gaan, dat deze indicaties niet zijn vastgelegd door een absoluut tempo, maar bepaald worden door de geest van het werk. Een andante in de ene compositie kan, uitgaande van de scheppende gedachte, die er aan ten grondslag ligt, veel sneller moeten worden gespeeld dan in een ander werk.
Kernpunt: "adem"
En hier raakt men het kernprobleem van datgene, wat men samenvat onder de naam "vertolking", "interpretatie". Het is vóór alles noodzakelijk de creatieve idee van een kunstwerk te herkennen, het wezen, de geest er van, of nóg duidelijker uitgedrukt: de adem. Hier staan we immers aan het begin, aan de oorsprong van de scheppingsdaad; hier werd de componist geïnspireerd, in-geblazen.
Om zover te geraken, dat men in staat is die adem te herkennen, is veel nodig: kennis van historische gegevens, bestudering van aesthetische problemen en stylistische bijzonderheden. Het ligt voor de hand, dat aan al deze voorwaarden door lang niet alle executanten wordt voldaan. En dan ontstaat een uitvoering, waarin wezen heeft plaats gemaakt voor schijn.
Die schijn komt men in de concertzalen in twee vormen tegen: òf men speelt met "gevoel", d.w.z. men drukt op het werk de stempel van zijn eigen gevoel, of men speelt objectief, droog en natuurgetrouw het notenbeeld, zonder meer. Beide uitvoeringsmethoden zijn onjuist, want niet beheerst door de principiële adem van het werk zelf.
Houvast: de maat
Waaraan kan de herschepper dan die adem herkennen? Adem is immers een begrip van immateriële aard? Maar diezelfde adem tracht zich te manifesteren, zoekt zich een vorm, en wordt tot ademing met een aan bepaalde wetten onderworpen regelmaat. En dit laatste biedt ons enig houvast: de maat. De ademing van een werk openbaart zich in kleinere ademingen (muzikale "zinnen") en die weer in nòg kleinere (maten), die op hun beurt weer terug te brengen zijn tot tèleenheden.
Het zal dus de taak van de herschepper zijn van achteren af aan te beginnen: hij zal van kleine verdelingen moeten geraken tot grotere: die fragmenten zal hij weer moeten groeperen tot een groter geheel. En hieruit komt de reconstructie voort van de creatieve idee van het werk. Na de reconstructie moet dan ten slotte de her-beleving volgen, die zorgt, dat de geest van de compositie "levend" wordt overgebracht. Pas dan kan men zeggen, dat de uitvoering be-zield was, d.w.z. bezield door de componist in de eerste plaats, deels natuurlijk ook door de persoonlijkheid van de vertolker. Het eerste mag echter nooit ontbreken. Blijft dit achterwege, dan hoort men een willekeurig muziek maken, dat interessant en zelfs boeiend kan zijn in de beste gevallen. Dat betreft dan misschien een violist, die het podium betreedt met de gedachte: "Hier kom ik met mijn viool en nou moet je mijn visie van Beethoven's vioolconcert es horen!"
LEX VAN DELDEN