maandag 4 oktober 1948
Géza Anda

Een bijzonder knap recital, dat is de indruk, die men overhield van de piano-avond, die de Hongaar Géza Anda Zondag in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam gaf. Een knàp recital, want deze pianist treft in de eerste plaats door zijn grote, virtuoze, zij het wat droge techniek, die hij echter meer in dienst van pianistische problemen stelt dan van de muziek zelf. Het gevolg is, dat hij vóór alles epateert en nauwelijks ontroert.

Anda is bovendien een uiterst intelligent pianist, hij analyseert alles zorgvuldig, de grote lijn komt hierbij echter vaak in het gedrang, men hoort fragmenten, brokstukken, maar geen geheel. Vooral in de twaalf tot slot gespeelde études van Chopin werkte dit hinderlijk.

De aan Anda opgedragen Fantasie van de Zwitserse componist Oboussier hoorde men hier voor het eerst: een weinig boeiend, breedsprakig en ongeïnspireerd werk, maar ouderwets virtuoos.

Twee mannenkoren

Des middags hoorde men in de Grote Zaal het Maastrichts Mannenkoor, dat onder de bezielde leiding van P. J. Bovy prachtige zang te genieten gaf: een virtuoos zingend koor, dat uitstekend materiaal bezit en bijzondere klankschoonheid bleek te kunnen produceren. Jammer, dat men een aantal nummers uitvoerde van onvoldoende artistieke kwaliteit: composities als die van Werth en Hegar mogen goed zingbaar zijn, haar muzikale waarde is bijzonder gering.

Het Amsterdamse Tramkoor "Kunst en Broederschap", dat als gastheer fungeerde, zong voortvarend en beheerst, maar was in alle opzichten de mindere van de Maastrichtenaren. Karel Böhne leidde zijn mannen met zekere hand. De bariton Theo Baylé, begeleid door de pianiste Kitty Baylé-Johns, oogstte veel succes met een aria uit Bizet's "Parelvissers".

Namens de gemeente Amsterdam voerde wethouder B. C. Franke het woord.

LEX VAN DELDEN


vrijdag 8 oktober 1948
Zangeres Lia Fuldauer: Na tien jaar weer in ons land

(Van onze muziekredacteur)
Onlangs controleerde de douane aan de Belgisch-Nederlandse grens de pas van een dame en op die pas stond de naam: Louise Fuldauer. "Hé", zei de douanebeambte, "ik ken wel Lia Fuldauer, dat was de bekende coloratuur-sopraan bij de Nederlandse Opera van Koopman, vroeger".

"Dat ben ik!" zei daarop die dame.

Lia Fuldauer zèlf vertelt ons dit verhaal, haar terugkeer naar ons land, na tien jaar. Eind 1938 vertrok zij naar Brazilië om er concerten te geven. "Toen brak plotseling de oorlog uit en sindsdien heb ik er gewoond, in San Paulo. Maar Amsterdam ben ik niet vergeten; daar zorgt Dagboekenier voor en Kronkel sla ik nooit over." Levendig en snel weet zij te vertellen, deze zangeres, en het ene nieuws volgt op het andere.

"Er zijn drie orkesten bij ons: in San Paulo, in Rio de Janeiro en het radio-orkest van San Paulo, dat wordt geleid door de voortreffelijke pianist en dirigent Joao Souza Lima. Voor de radio heb ik gedurende een half jaar recitals gegeven, waarin ik de ontwikkeling van het Duitse lied behandelde. Ook Nederlandse liederen zong ik vaak.

"Een anecdote? Op een avond belt een heer aan. Bent u Donna Lia? - Ik wil zanglessen hebben," zegt hij, "Kunt u zingen? - Nee - Hebt u een goede stem? - Weet ik niet - Waarom wil u eigenlijk zangles hebben? - Uit sport! - We maken ten slotte een afspraak. Hij moet nóg komen.."

"Prof. Gustabo A. Stern houdt overal in Brazilië lezingen over muziek, geïllustreerd met films en gramofoonplaten. Hij brengt zo wat begrip voor muziekcultuur in dit land, waar zoveel analphabeten zijn. Een zeer belangrijk werk," is Lia Fuldauer's oordeel.

Half November zingt zij voor de radio: liederen van hedendaagse Braziliaanse componisten, van Camargo Guarnieri, Francisco Mignone, Dinora de Carvalho en de folkloristisch componerende Hekel Tavares. "Overigens ben ik maar tijdelijk hier," besluit zij ons gesprek.


vrijdag 8 oktober 1948
Flor Peeters gaf concert op orgel van Oude Kerk

AAN een belangrijk stuk muziekgeschiedenis - de bloeitijd der Nederlanders, met figuren als Dufay (1400-1474) en Willaert (1490-1562) - was het concert gewijd, dat Flor Peeters, organist der kathedraal van Mechelen, Donderdagavond in Amsterdams Oude Kerk gaf. En het was vooral Dufay, die te midden van die Nederlandse meesters, allen beroemd geworden om hun knappe beheersing van de vorm, opviel om zijn milde, primitief devote ontroeringskracht. Ook door de bijzonder heldere en genuanceerde registreringskunst van Flor Peeters werd het duidelijk, waarom men van Dufay kon zeggen: "Hij glimlacht met tranen."

De hoogtepunten van dit uitermate interessante concert waren voor mij echter de onvergetelijk-grootse preludia en fugae van Bach, waarmee de organist zijn programma op indrukwekkende wijze opende en besloot.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 12 oktober 1948
Cellist Edmund Kurtz in Kleine Zaal

DE cellist Edmund Kurtz is van geboorte Rus, sinds 1936 woont hij in Amerika. Of zijn verblijf aldaar invloed heeft gehad kan ik niet beoordelen; wèl lijkt mij zijn spel - afgaande althans op zijn recital, Maandagavond in de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam - meer Amerikaans dan Europees. Het verbluft vóór alles door het formidabele meesterschap, waarmee Kurtz zijn schitterende Stradivarius bespeelt: prachtig van streek, ongelofelijk genuanceerd van toon en ongehoord virtuoos in het passagespel. Voor alle facetten van zijn techniek moet men zijn toevlucht nemen tot superlatieven.

Bovendien is hij bijzonder muzikaal, deze meester-cellist, maar wat ik miste was bezonkenheid, diepgang, overtuigende hartstochtelijkheid, vooral in Brahms. Men wordt door dit spel geboeid om het ongemeen knappe, maar van ontroering is nauwelijks sprake.

Tot slot hoorde men vijf korte stukken: o.a. van de altijd onberekenbare Milhaud een aan Kurtz opgedragen Elegie, een nogal banaal salonstukje. Anthony di Bonaventura was een voortreffelijk begeleider.

Italiaans operaconcert

Het blijft altijd een vrij hachelijke onderneming operasolisten in een concertzaal te laten optreden, zonder de entourage, die de opera in een schouwburg heeft. Ieder gebaar, elke sentimentele uithaal krijgt iets onwezenlijks en bijna lachwekkends. De geheel gevulde grote Concertgebouwzaal bleek gemakkelijk over die bezwaren te kunnen heenstappen, getuige het ovationele succes, dat vier Italiaanse opera-solisten Maandagavond oogstten.

Er was dan ook veel te genieten: de tenor Antonio Madasi, qua zang en expressie verreweg de overtuigendste, en de bariton Ernesto Vezzosi toonden goede vertegenwoordigers te zijn van het onvervalste Italiaanse bel-canto. Een klasse minder waren de sopranen Maria Varesi en Genny Petracchi, die over niet bijzonder mooie stemmen bleken te beschikken. Luigi Martelli begeleidde correct.

LEX VAN DELDEN


maandag 18 oktober 1948
Boyd Neel-orkest

IN 1937 componeerde Benjamin Britten voor het Boyd Neel-strijkorkest de variaties op een thema van zijn leraar Frank Bridge; en van toen af was zijn naam gevestigd. Zondagavond heeft het Boyd Neel-orkest dit werk in de grote Concertgebouwzaal laten horen, als ik mij niet vergis, voor de eerste maal in Amsterdam. Men vindt er voor alles Britten's technische meesterschap in, zijn beheersing van de variatiekunst, maar bovendien fragmenten van bijzonder oorspronkelijke klank, van uiterste vindingrijkheid in het gebruik van de strijkers. De wijze, waarop Britten het middel van de parodie toepast, is ronduit meesterlijk. En al mag dit werk dan soms momenten van minder muzikale waarde bevatten, als geheel is het een duidelijk bewijs van de ongewoon muzikanteske persoonlijkheid van Britten.

Zowel in deze variaties als in werken van Händel en Tsjaikowski kon men volop genieten van de prachtige strijkersklank en het levendige, door en door bezielde musiceren van het voortreffelijke ensemble onder de uitermate vitale en inspirerende leiding van Boyd Neel. Géza Anda was de uitstekende, zij het wat weinig geëmotioneerde solist in Bach's pianoconcert in f.

De gitarist Andrés Segovia bracht Zaterdagavond een volle Bachzaal tot ongekend enthousiasme met zijn ongelofelijk rijk genuanceerd spel. Vooral in Spaanse werken toonde hij zijn enorme meesterschap.

LEX VAN DELDEN


woensdag 20 oktober 1948
Jan Kiepura zong in Amsterdam

AAN het slot van Jan Kiepura's recital, - Dinsdagavond in de grote Concertgebouwzaal van Amsterdam -, riep een der vele vragende stemmen uit het publiek: "La Bohéém!". Het werd "Heute Nacht oder nie", een van de filmschlagers uit de glanstijd van de populaire Poolse tenor. En zingend met al de technische trucjes en het goedkope sentiment van zijn op uiterlijk affect gerichte bravour bracht Kiepura de zaal tot geestdriftige opgewondenheid.

Het was kenmerkend voor hem, kenmerkend zowel door de keuze ervan, als door de wijze van uitvoeren. Want zo was het een heel programma van opera-aria's en schlagers lang. In den beginne merkbaar gehinderd door het feit, dat de zaal vrij veel lege plaatsen toonde, zong hij nogal eens onzuiver en werkelijk glansrijk klonk zijn stem slechts sporadisch, in luide en hoogliggende passages. In het lage register kwam lang niet alles even vlekkeloos "door", maar gaandeweg verbeterde dit en eenmaal ingezongen wist hij zichzelf en zijn stem zó te verkopen, dat men tenslotte toch warm liep.

En daarom was het toch eigenlijk te doen? Om de muziek ging het al lang niet meer: dat was duidelijk. Zo kwam het, dat Kiepura het grootste succes oogstte met een vioolstuk van Wieniawski met speciaal voor hem geschreven tekst.

LEX VAN DELDEN


vrijdag 22 oktober 1948
Antonio Madasi als gast bij de Ned. Opera

HET is in de eerste plaats te danken aan Louise de Vries, dat Verdi's "La Traviata" Donderdagavond in de Amsterdamse Stadsschouwburg zo uitbundig enthousiast is ontvangen. Want de wijze, waarop zij Violetta èn vocaal èn dramatisch vertolkte, was waarlijk indrukwekkend van uitbeeldingskracht.

De Ned. Opera had voor deze gelegenheid Antonio Madasi als gast geëngageerd in de rol van Alfredo; de kennismaking was teleurstellend. Zeker, deze Italiaan bezit een goed geschoolde en vaak fraai klinkende tenor, maar zijn acteren was zó vol cliché-gebaren, dat zijn optreden soms bepaald irriteerde. Voor een deel komt dit waarschijnlijk voor rekening van de bijzonder weinig levende, operette-achtige regie, die de koren enkele merkwaardige dansjes liet uitvoeren.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 23 oktober 1948
De Giraffenvleugel
een merkwaardige piano

(Van onze muziekredacteur)
OMSTREEKS 1800 waren allerlei merkwaardige soorten piano's in de mode. Eén er van was de giraffenvleugel, die evenals de moderne vleugelpiano de vorm van een harp bezat. Maar die harp stond rechtop, lag dus niet horizontaal, zoals tegenwoordig het geval is. Zo een giraffenvleugel troffen wij onlangs aan in de toonzalen van de Amsterdamse pianohandel Goldschmeding en wij drukken er hierbij een reproductie van af.

Het is een bijzonder fraai exemplaar, uitgevoerd in diep-rood mahoniehout, dat ingelegd is met koperen versieringen. Vergeleken met onze hedendaagse vleugel neemt hij aanmerkelijk minder ruimte in. Maar wat het meeste opvalt zijn de zes pedalen, die "steppen", zoals een Amsterdams lieverdje ze eens zo uiterst kenmerkend en afdoende omschreef.

Die "steppen" dan zorgden ten dele voor imitaties van enkele orkestinstrumenten; een drietal had dezelfde functie als bij de moderne vleugels: een "hard", een "zacht" en een "zeer zacht" pedaal. De overige drie imiteerden waarschijnlijk de fagot, de trom en de zgn. Janitscharenmuziek, die het geluid produceerde van pauken, klokken, schellen en bekkens.

Men denke overigens niet, dat de giraffenvleugel het enige curiosum is van de reeks instrumenten in de ontwikkelingsgang van de piano. Zo bestond er bijvoorbeeld een "klein hamerklavier in naaikistje", een volledig uitgerust naaikistje met vakjes voor spelden, naalden, garen, dat een kleine ingebouwde piano bezat met een omvang van ruim drie octaven.

Ten slotte nog: grote vleugelpiano's, die, als men ze dicht sloeg, een theetafel of bureau bleken te zijn.


zaterdag 23 oktober 1948
Salarisregeling voor orkesten na drie jaar nog onvoldoende

(Van onze muziekredacteur)
"Het is zeker interessant iets te vertellen over de verhouding van ons orkest ten opzichte van dirigent en pers", zegt de heer S. Tromp, voorzitter van de vereniging "Het Concertgebouworkest" op onze desbetreffende vraag, "Maar", laat hij er meteen op volgen, "veel belangrijker is de positie van de orkestmusici in het algemeen.

In de afgelopen jaren zijn voortdurend pogingen ondernomen hun levenspeil te verbeteren. En nog steeds zijn de resultaten bedroevend.

De voorgeschiedenis is in het kort als volgt: "in Juni 1946 kwam de regering met een salarisschema, dat absoluut onvoldoende was. Wij, orkestmusici, hebben ons daarbij niet neergelegd en in December 1947 kwam een gewijzigd voorstel van het College van Rijksbemiddelaars, dat voor de kleinere orkesten wel enige verbetering bracht, maar dat toch nog steeds een veel te laag bestaansniveau voor de musici opleverde.

Daarop is door ons Actie-Comité, waarin alle symphonie-orkesten zijn vertegenwoordigd, geprotesteerd in een brief aan de minister. Het resultaat was, dat pas in September 1948 weer contact is verkregen met bovengenoemd college, dus wéér bijna een jaar later."

"Ik geloof," zegt de heer Tromp met nadruk, "dat de betreffende instanties niet voldoende duidelijk inzien hoe ernstig de toestand wel kan worden. Want door die te lage salarissen verlaten sommige musici hun orkesten en gaan naar het buitenland (Zuid-Afrika, Amerika, Indonesië), waar zij betere omstandigheden vinden. Dat is vorig jaar al gebeurd, óók bij 't Concertgebouworkest.

Wat wij dan wèl willen? Mijn antwoord daarop kan kort zijn: een rijks-regeling, die bijv. wat de strijkersgroep betreft, vergelijkbaar is met die bij het Middelbaar Onderwijs, waar de salarissen variëren van f 3900 tot f 7000 per jaar. Om een voorbeeld te noemen: voor de strijkers in het Concertgebouworkest zijn de getallen f 2400 tot f 4200. Dat is veel minder dan in het buitenland. In Denemarken en Zwitserland bijv. is het maximumsalaris voor strijkers f 6500.

Na drie jaar wachten leven wij nog steeds in onzekerheid. Als men niet zeer spoedig een gunstige beslissing neemt, loopt men het risico, dat het volgend seizoen prominente musici de orkesten verlaten. En wat daarvan de gevolgen zijn, laat zich gemakkelijk raden......

Om dit te voorkomen, zal de regering snel blijk moeten geven bereid te zijn de bestaansmogelijkheden van de orkest-musicus belangrijk te verbeteren."


maandag 25 oktober 1948
De zangeres Helen Alexander

WIL men het zingen van de sopraan Helen Alexander, Zondagavond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal beoordelen, dan moet men er vòòr alles rekening mee houden, dat zij twee dingen tegen zich had: een bijzonder duidelijk merkbare verkoudheid èn haar in alle opzichten onvoldoende begeleider Kosti Vehanen, die zeker evenveel noten miste als raak sloeg....

Als ik dit alles in aanmerking neem, dan nòg kon ik in Helen Alexander slechts een zangeres ontdekken, die een behoorlijke, maar toch niet vlekkeloze techniek bezit, een vrij kleine stem, die enkele hoge tonen van soms mooie klank weet te produceren, en een nogal conventionele, weinig overtuigende voordracht.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 26 oktober 1948
Een zangeres en een zanger in de Bachzaal

UIT het programma, dat de sopraan Cissi Cleve en de bas-bariton Oystein Sinding-Larsen Maandagavond in de Amsterdamse Bachzaal uitvoerden, kon men afleiden, dat hun smaak zich niet verheft boven het wat goedkope, theatrale sentiment van gemakkelijk aansprekende muziekjes: Sinding en Grieg zijn daarvan wel zeer duidelijke voorbeelden. En vooral het zingen van de sopraan bevestigde dit vermoeden; haar vrij scherpe stem heeft het timbre van de soubrette, van de operette-zangeres en haar voordracht is voortdurend gericht op theatereffect. Voor een optreden in de concertzaal was dit geenszins voldoende, temeer waar haar ademtechniek verre van perfect was.

Haar partner bleek in alle opzichten haar meerdere te zijn: een krachtige, sonoor klinkende, zij het wat sterk vibrerende stem, behoorlijk geschoold, groot van omvang, een niet zeer diepgaande, maar aangename expressie, ziedaar zijn kwaliteiten.

Marinus Voorberg maakte van de ondankbare begeleidingen, wat er van te maken is.

LEX VAN DELDEN


woensdag 27 oktober 1948
Ovaties voor jeugdig pianist Theo Bruins

AMSTERDAM heeft op de donateursrepetitie van de maatschappij "Caecilia", Dinsdagmiddag in de grote Concertgebouwzaal, kennis gemaakt met een jeugdig pianistisch talent van de allereerste orde: de achttienjarige Theo Bruins. Hij oogstte, als solist in Ravel's Pianoconcert en Franck's Variations Symphoniques, een ovationeel succes. En terecht, want in bijna alle opzichten was zijn spel van dien aard, dat men een grote toekomst van hem mag verwachten.

Verbluffend virtuoos en met opvallend gemak spelend, helder en genuanceerd van aanslag, gaf hij bovendien blijk van een sterk kunstenaarstemperament, dat - al moge het dan nog duidelijk zijn jeugd verraden - verrassend fris en levend is. Zoals te verwachten was van een zo jeugdig pianist, is zijn persoonlijkheid nog niet even ver ontwikkeld als zijn techniek; men mag echter met vertrouwen zijn ontwikkeling tegemoet zien.

Van Beinum, die het concert had geopend met een wat grove uitvoering van Haydn's symphonie "De Klok" en ook de solist nogal luidruchtig had begeleid, dirigeerde tot besluit Wagner's Ouverture "Tannhäuser". Donderdagavond wordt op het openbare "Caecilia"-concert hetzelfde programma uitgevoerd.

LEX VAN DELDEN


donderdag 28 oktober 1948
Mooie liederenavond van Elisabeth Rutgers

AFGEZIEN van vier waardeloze liederen van de Oostenrijker Joseph Marx, was het programma, dat de zangeres Elisabeth Rutgers Woensdagavond in Amsterdams kleine Concertgebouwzaal uitvoerde, voorbeeldig samengesteld: 6 groepen liederen van o.a. Mozart, Moessorgski, Debussy en Wolf. En daaruit kon men alvast afleiden hier te doen te hebben met een kunstenares van smaak.

Haar zingen heeft dit vermoeden op afdoende wijze bevestigd; want al mocht deze Nederlandse zangeres - die enkele jaren voor de oorlog naar Wenen vertrok, waar zij thans eerste sopraan aan de Staatsopera is - voor de pauze niet geheel overtuigen, er na bleek duidelijk over welke grote kwaliteiten zij beschikt: een in alle registers prachtig klinkende en technisch volmaakt gebruikte sopraan en een temperament en intelligentie, die haar in staat stellen aan een lied de sfeer en de inhoud te geven, nodig om werkelijk te boeien. Dit beeldend vermogen kwam het sterkst tot zijn recht in de waarlijk indrukwekkend gezongen "Fêtes galantes" van Debussy, waarin men nauwelijks wist wat meer te bewonderen was: de warmte van haar stem of de distinctie van haar voordracht.

Gerard Hengeveld begeleidde na de pauze aanmerkelijk genuanceerder dan er voor.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 30 oktober 1948
Henryk Sztompka gaf een Chopin-recital

UIT het feit, dat de kleine Concertgebouwzaal van Amsterdam Vrijdagavond bij het Chopin-recital door de Poolse pianist Henryk Sztompka geheel gevuld was, moet men wel afleiden, dat de naam Chopin bijzondere aantrekkingskracht bezit. Want aan deze pianist, die hier - naar ik meen - voor het eerst optrad, kan die overweldigende belangstelling niet worden toegeschreven. Daarvoor is zijn spel te onvoldoende.

Behalve een behoorlijke, hoewel niet zeer mooie techniek, kon ik in zijn spel nauwelijks kwaliteiten ontdekken. Door een verkeerd pedaalgebruik was zijn toonvorming bijna voortdurend dof en onduidelijk, een werkelijk pianissimo hoorde men zelden; wèl veel daverende orgieën van stug-geslagen fortissimo's, waarin geen plaats overbleef voor poëzie, die toch wel in Chopin's muziek aanwezig is.

En met het notenbeeld nam hij het ook al niet zo nauw: onverantwoorde vertragingen en versnellingen, slordig gespeelde passages bij de vleet. Chopin kan prachtig zijn, maar niet zo. Dit waren slechts noten, geen muziek.

LEX VAN DELDEN