maandag 2 februari 1948
Janine Dacosta, groot pianistisch talent
De reeks jonge Franse pianisten, die het Amsterdamse publiek de laatste jaren heeft leren kennen, is met een zeer jeugdig, bijzonder talent uitgebreid: Janine Dacosta, die Zondagavond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw een grotendeels uiterst moeilijk programma liet horen. Zij bleek - het programma wees reeds in die richting - een groot virtuoze te zijn, wier belangstelling in de eerste plaats nog (?) uitgaat naar de technische zijde der muziek.
Zo werd een étude van Liszt ongemeen knap gespeeld en nam zij de tempi van de, voornamelijk toch al vlugge, stukken zo snel, dat haar technische vaardigheid waarlijk verbluffend werd. Bewogen voortvarendheid was uiteraard een belangrijk kenmerk van dit toch gezonde spel, waarin echter weinig ruimte voor bezinning overbleef.
Waarschijnlijk zullen de jaren Janine Dacosta's uitgesproken pianistische aanleg de verdieping verschaffen, die in de toekomst, behalve een fantastische instrumentaliste, tevens 'n bijzondere kunstenares uit haar kan doen groeien.
In dezelfde zaal gaf de Zwitserse pianist Paul Baumgartner Zaterdag een Beethoven-avond. Hij imponeerde vooral door een buitengewoon grote, doch niet geheel gave techniek en door een meeslepende onstuimigheid, die zijn spel soms grof en te robuust deed zijn. Het leek mij, dat hij de diepere achtergrond miste, welke van een technisch knappe vertolking een werkelijk bezielde herschepping kan maken. Daarvoor was dit spel te weinig bezonken, bleef het te zeer aan de buitenkant.
LEX VAN DELDEN
donderdag 5 februari 1948
Dameskoor "Femina" zong in de Kleine Zaal
Ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van zijn sympathieke dirigente, Leida Hulscher (vooral bekend als leidster van radiokinderkoren), gaf het dameskoor "Femina" Woensdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw een concert, waaruit bleek, dat het koor over goed materiaal beschikt. De sopranen klinken wat schril en mager, maar men heeft de techniek van de koorzang behoorlijk onder de knie.
Het is verkeerd, een groot deel van het overigens aardig samengestelde programma met pianobegeleiding te zingen. Dat is niet bevorderlijk voor de zuiverheid; in de niet-begeleide (a cappella-) nummers was de neiging tot "zakken" duidelijk merkbaar. De beste indruk maakten twee bijzonder goede werkjes van Benjamin Britten en Guillaume Landré, welke Willy François dirigeerde.
Mevr. De Wai zat aan de vleugel, Rahel Mengelberg speelde op voortreffelijke wijze enkele harpsoli, terwijl de hoornpartijen in Brahms' "Vier Gesänge" werden geblazen door Jean Neusy en Kees Govaarts.
De jubilerende dirigente ontving ettelijke bloemstukken.
LEX VAN DELDEN
woensdag 11 februari 1948
Jan Odé solist op het Volksconcert
Op het Volksconcert, dat Eduard van Beinum - Dinsdagavond in het Amsterdamse Concertgebouw - opende met Von Weber's ouverture "Oberon" was Jan Odé solist in het pianoconcert van Schumann. Het werd een uitermate voortvarende vertolking, technisch knap en met een zuiver inzicht in de constructieve elementen van dit stuk; in de ongebreidelde vaart, waarmee Odé het speelde, ging wel eens een enkel detail verloren en bleef de poëzie, die er van kan uitgaan, soms te zeer achterwege.
Na de pauze hoorde men Béla Bartók's concert voor orkest, wederom in een meeslepende weergave, die het publiek een ovationeel applaus ontlokte.
Het Röntgen-kwartet, dat tegelijkertijd in de Kleine Zaal concerteerde, hoorde ik slechts in een deel van Brahms' kwartet in a en in het "Dorische kwartet" van Respighi, een hoogdravend, ongemotiveerd lang stuk, dat - vooral door zijn zwakke vorm - geen ogenblik boeit.
De vier leden van het kwartet zijn ongetwijfeld goede instrumentalisten, een hecht, uitgebalanceerd ensemble vormen zij echter geenszins. Het feit, dat de zaal practisch leeg was, zal hun spel zeker niet gunstig hebben beďnvloed; maar al houdt men hiermee rekening, dan nog moet dit vaak ruwe en weinig afgewogen samenspel toch onvoldoende worden genoemd.
LEX VAN DELDEN
maandag 16 februari 1948
Pianoduo Hirt-Stucki
De manier waarop de Zwitserse pianisten Franz Josef Hirt en Rosemarie Stucki het laatste deel (Brazileira) speelden van Milhaud's "Scaramouche" - het slotnummer van hun recital op twee piano's, Zaterdagavond in de kleine Concertgebouwzaal te Amsterdam - was kenmerkend voor hun spel in het algemeen: het goed sluitende ensemble, dat technisch en ook muzikaal op zeer hoog peil staat, verloor zich zodanig in de verzorging van het détail, dat de grote lijn (en daarmee de vaart van dit stuk) verloren ging. Nooit schoot dit spel eens uit tot een brandende hartstochtelijkheid, het bleef klein, intiem en was daardoor te weinig meeslepend.
Het programma was met smaak samengesteld: behalve werken van Mozart, Debussy en Milhaud hoorde men de eerste Amsterdamse uitvoering van Strawinsky's sonate (uit 1944), - een niet zeer diepgaand, maar onderhoudend stuk met neo-klassieke inslag - en van de aan Hirt opgedragen partita van Honegger (uit 1940). Een neerdrukkend werk, deze partita, die in verhouding tot de inhoud veel te lang is en, vooral door haar goedkope effecten in de slotmars, geen bijster sterke indruk maakte.
Van het door Van Beinum gedirigeerde Volksconcert, dat tegelijkertijd in de grote zaal plaatsvond, hoorde ik alleen Mozart's vioolconcert in G in een uitvoering, die uitblonk door de ideale, doorzichtige en prachtig afgewogen orkestbegeleiding. Jan Bresser was hierin de solist, die - afgezien van enkele onzuiverheden - uitstekend in dit pure musiceren paste.
LEX VAN DELDEN
woensdag 18 februari 1948
Solistenconcert in Bachzaal
Op het door het Nederlands Impresariaat georganiseerde solistenconcert, Dinsdagavond in de Amsterdamse Bachzaal, toonde de pianist Jean Franssen, die in Mei deelneemt aan het internationale muziekconcours in Praag, vele eigenschappen te bezitten, welke een grote toekomst van hem mogen doen verwachten. Niet alleen beschikt hij over een buitengewoon grote en prachtig ontwikkelde techniek, maar bovendien weet hij een stuk naar vorm en inhoud op te bouwen. Zijn rijk gevarieerde toonvorming stelt hem in staat tot de kleurigste klankschakeringen.
In een met elke sleur brekend programma - men hoorde werken van Fauré, Bartók, Ravel en vijf, met veel Liszt en Rachmaninov doordrenkte bagatellen van de Engelsman Ferguson - wist Franssen voortdurend te overtuigen van zijn bijzonder talent; de aandacht voor technische problemen scheen echter vooralsnog een volkomen ongeremd musiceren in de weg te staan.
Voor de pauze oogstte Albert Vogel Jr. veel succes met de voordracht van poëzie van Marsman en van Rilke's "Wijze van liefde en dood van den cornet Christoffel Rilke" in de vertaling van Victor E. van Vriesland.
LEX VAN DELDEN
maandag 23 februari 1948
Pijper's nagelaten vijfde kwartet in Concertgebouw uitgevoerd
Volgend op Schubert's kwartet in g en voorafgaande aan het derde strijkkwartet van de Tsjech Martinu, maakte Pijper's onvoltooide, nagelaten vijfde kwartet, Zaterdagavond in de kleine Concertgebouwzaal te Amsterdam, een buitengewoon diepe indruk; in zijn milde, boeiende klank en innerlijke bewogenheid was het glansrijk de meerdere van Martinu's kwartet met zijn uiterlijke beweeglijkheid en zware motoriek, die hier zó onstuimig op de voorgrond treden dat het, overigens knap en kernachtig geschreven werk nauwelijks nog het karakter van kamermuziek bezit.
Men moet het Amsterdams Strijkkwartet vooral erkentelijk zijn voor de doorleefde, prachtig afgewogen uitvoering van Pijper, die - afgezien van het naar mijn mening te langzame tempo van het eerste deel - aan hoge eisen voldeed.
Tegelijkertijd gaf de harmonie-muziekvereniging "Forzando" een jubileumconcert in de grote zaal, ter herdenking van haar 40-jarig bestaan. Onder de geestdriftige leiding van Alb. Meijns Wzn. speelde het orkest met veel overgave o.a. werken van Messager en Rossini.
Het na de bevrijding opgerichte arbeiderszangkoor "Morgenrood" gaf in composities van o.a. Sjostakovitsj en De Nobel blijk op de goede weg te zijn. Hoewel de sopranen en tenoren nog wat schraal klinken, ontwikkelde het koor onder de intelligente directie van K. Smulders toch een soms mooie toon en bleek men begrip te hebben voor de inhoud der uitgevoerde werken.
Concertgebouw op Zondag
De scheppende musicus fixeert zijn gedachten in een bepaald notenbeeld; wijkt de uitvoerende kunstenaar daarvan af, dan is het resultaat een vertolking, waarin van de intenties van de componist niet veel meer te herkennen is. Dit nu was het geval op het recital dat de pianist Hans Osieck Zondagmiddag in de Kleine Zaal gaf. Zijn spel maakte daardoor een nogal slordige indruk.
Toch geloof ik, dat deze pianist - wanneer hij zich nauwkeuriger aan het door de componist genoteerde zou houden - tot veel betere prestaties in staat is. Zijn techniek is immers behoorlijk ontwikkeld en in enkele preludes van Debussy bleek hij veel gevoel voor kleur te bezitten.
Na de geladen vertolking van Van Beethoven's ouverture "Coriolan", waarmee Van Beinum het volksconcert Zondagavond in de grote zaal had geopend, viel de uitvoering van André Caplet's "Les pričres" (voor zang, strijkorkest en harp) wat tegen. Deze zeer persoonlijke, ingetogen gebeden maken dan pas een diepe indruk, als de zangeres de religieuze inhoud er van werkelijk beleeft.
De vertolking van de solopartij door Bodi Rapp, die als liederenzangeres in een kleine zaal vaak goede indrukken achterliet, voldeed - evenals de orkestbegeleiding - niet geheel aan de hier gestelde eisen. Waarschijnlijk was zij in deze ruimte gedwongen, haar mooie doch niet zeer grote stem te forceren, waardoor haar aandacht teveel op het technische en te weinig op de expressie was gericht.
Het is mij overigens een raadsel waarom in het programmaboekje, dat wčl artikelen bevatte over Beethoven en Bruckner (wiens achtste symfonie na de pauze ging), met geen woord werd gerept over de toch zo weinig bekende Caplet.
LEX VAN DELDEN