maandag 5 januari 1948
Viool-avond Jo Juda
Zij, die het nog niet wisten, hebben Zondagavond in de Amsterdamse kleine Concertgebouw-zaal kunnen ervaren, dat de violist Jo Juda een zeer knap instrumentalist is. Vooral technisch is dit energieke, trefzekere spel uitnemend verzorgd. Het meest opvallende is wel de gloedvolle toon; jammer, dat die overheersend fors is, soms té fors, zodat men een meer poëtische, intieme klank vaak node mist.
Hindemith's eerste vioolsonate en Ravel's "Tzigane" boeiden mij het meest, waarschijnlijk, omdat van deze beide werken het violistisch-virtuoze, dat Juda's sterkste zijde lijkt, zulk een belangrijk bestanddeel uitmaakt.
Arnold Juda begeleidde zijn broer in een goed-sluitend samenspel, maar ook zijn toon had ik gaarne wat warmer en rijker geschakeerd gewenst.
Het Amsterdamse trampersoneel kan nog meer dan Mokumse gein verkopen in volle trams. Dat bewees het tramkoor "Kunst en Broederschap" Zondagavond in de stampvolle grote zaal van het Amsterdamse Concertgebouw. Onder de bekwame leiding van zijn dirigent Karel Böhne zong dit uitstekend geschoolde mannenkoor een mooi, grotendeels uit Nederlandse werken samengesteld programma, waarop o.a. koorwerken voorkwamen van Paul F. Sanders en Fred. J. Roeske.
De sopraan Gré Brouwenstijn, de bariton Theo Baylé, de pianiste Kitty Baylé-Johns en de violist Theo Olof werkten belangeloos mee aan dit zeer geslaagde concert, waarvan de baten geheel ten goede komen aan de Amsterdamse Blindenbond.
LEX VAN DELDEN
maandag 12 januari 1948
Lentz speelde Pijper's celloconcert
Muriel Kerr, begaafd pianiste
Als ik mij niet vergis, was het Zondagavond - op het het Volksconcert in de grote zaal van het Concertgebouw - de eerste maal, dat Willem Pijper's celloconcert in de huidige instrumentatie in Amsterdam werd uitgevoerd, met Piet Lentz als uitnemende solist. Pijper zelf vond de oorspronkelijke conceptie uit 1936, toen hij het voor Marix Loevensohn componeerde, niet geheel geslaagd; met name was de orkestklank toen te dominerend, zodat de cello vaak niet meer goed hoorbaar was.
De nieuwe instrumentatie, die Pijper later van dit - vooral in zijn tweede scherzo prachtige - concert maakte, is aanmerkelijk beter, de orkestpartij doorzichtiger en de cellosolo daardoor dankbaarder. Toch kon ik mij niet aan de indruk onttrekken, dat ook nu nog sommige gedeelten niet geheel "klinken", een indruk, die versterkt werd door het feit, dat Hein Jordans het orkest een nogal zware en rommelige begeleiding liet spelen. Piet Lentz gaf een prachtige, beheerste vertolking van de solopartij, waarvoor het publiek hem uitbundig dank bracht.
Na de pauze hoorde men Piet Lentz nogmaals, nu als solist in Saint-Saëns' eerste celloconcert, dat hij op meeslepende wijze ten gehore bracht, uitmuntend van techniek en verrukkelijk van toon.
Werken van Mozart, Ravel en Bizet, vrij grof en zonder veel spanning uitgevoerd, completeerden het programma.
Een buitengewoon begaafd pianiste toonde zich de Amerikaanse Muriel Kerr, die Zondagmiddag in de Kleine Zaal een goed samengesteld programma liet horen, dat o.a. een Chaconne vermeldde van onze in Amerika wonende oud-landgenoot Bernard Wagenaar; een goed klinkend stuk, persoonlijk van klank, maar wat kortademig.
Dat Muriel Kerr, die een zeer grote techniek bezit en over een prachtig-lichte aanslag beschikt, ook een groot kunstenaresse is, bleek vooral uit de ongewoon diepe en prachtig opgebouwde uitvoering van Beethoven's sonate opus 109. Zelden hoorde ik deze ontzaglijk moeilijk te realiseren muziek zo doorleefd en begrepen vertolken.
Het Hongaars Strijkkwartet bewees Zaterdagavond op hetzelfde podium zijn meesterschap door volmaakt kwartetspel. Niet vaak hoort men Schubert's kwartet opus 161 zo boeiend en ontroerend, zo vlekkeloos afgewogen van klank en in een zo volmaakte stijl. Ook in Hindemith's vijfde kwartet, waarvan het eerste deel veel minder geslaagd is dan de rest (vooral het derde en vierde deel zijn uitstekend) kon men genieten van dit meesterlijk musiceren.
Op het Bonds-zangtournooi van de bond van Amsterdamse zangverenigingen - op dezelfde avond in de grote zaal - lieten acht koren zich horen. Sommige ervan leverden zeer goede prestaties en bewezen tevens door de uitvoering van "moderne" Nederlandse werken, dat de oude liedertafelstijl langzamerhand verdwijnt.
LEX VAN DELDEN
woensdag 14 januari 1948
Piano-avond Willy Meeuwisse
Pas na de pauze van zijn recital - Dinsdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw - toonde de pianist Willy Meeuwisse tot wat hij in staat is: in stukken van Debussy en Satie bleek hij gevoel voor kleur te bezitten, zodat sommige fragmenten zeer poëtisch klonken.
In werken van Mozart, Schubert en Haydn, die hij voor de pauze speelde, veroorzaakten zijn vrij slordige, niet-heldere techniek en een slecht pedaalgebruik vaak een wazige, vage massa, een brij van klanken. Bovendien werd zijn spel - misschien door een van nature aanwezige gereserveerdheid - nooit eens werkelijk bewogen.
Als geheel: een middelmatig, weinig boeiend recital.
L. V. D.
donderdag 15 januari 1948
Jo Vincent gaf prachtig liederenrecital
Men kan het slechts betreuren dat Jo Vincent zo zelden optreedt. Ieder, die deze volmaakte sopraan Woensdagavond in de tot de laatste plaats bezette kleine zaal van het Amsterdamse Concertgebouw hoorde, zal dit beamen. Want dit was zangkunst van de allerhoogste orde, van een ontroerende volkomenheid, als wij zelden meemaken.
Men kent Jo Vincent's stralende geluid; in de twee groepen prachtige liederen van Wolf, die zij na de pauze zong, bemerkte men, dat deze grote, technisch vlekkeloos beheerste stem behalve stralend ook ongelofelijk teder en verstild kan zijn. De gehele scala van uitdrukkingsmogelijkheden werd hier in uiterste perfectie toegepast. En wat meer is; dit alles werd gedragen door een sterke persoonlijkheid, die zich steeds wist in te leven in de inhoud en de sfeer der liederen.
Men was dan ook voortdurend in de ban van deze waarlijk grote kunst; het publiek bracht Jo Vincent en de pianist Gerard Hengeveld, die haar wat nuchter begeleidde, ovatie op ovatie. Enkele liederen van Wolf kreeg men als toegift.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 16 januari 1948
Van Beinum speelde piano, Tibor de Machula cello
De tweede vriendenavond van de vereniging "Concertgebouwvrienden" - Donderdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw - openden Eduard van Beinum, ditmaal als pianist, en Tibor de Machula, solocellist van het Concertgebouworkest, met Sjostakowitsj' cellosonate uit 1934.
Veel goeds valt van deze sonate niet te zeggen; het is een ontstellend banaal werk, soms sentimenteel, voortdurend onbenullig en pretentieus. Ik kon er geen enkele persoonlijke toon in ontdekken. Wel zweefde mij een hele reeks andere componisten voor de geest. In dit stuk kon men het spel van de concertgevers nauwelijks beoordelen, daarvoor biedt het te weinig kansen.
Na de pauze, in Brahms' sonate op. 99 bleek, dat de cellist een wel is waar niet zeer grote, maar vaak prachtige toon kan ontwikkelen, dat zijn technische capaciteiten uitmuntend zijn en zijn muzikaliteit temperamentvol is. Van Beinum speelde de pianopartij met veel élan, bruisend van onstuimigheid.
Dat er op het samenspel wel iets aan te merken viel, lijkt mij toe te schrijven aan het verschil in geaardheid van de concertgevers.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 17 januari 1948
Moderne kamermuziek in de Kleine Zaal
Verreweg de sterkste indruk van het programma dat Vrijdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw door een groot aantal musici voor de Nederlandse Vereniging voor Hedendaagse Muziek werd uitgevoerd, maakte Willem Pijper's Sextet voor blazers en piano, dat - hoewel reeds 25 jaar oud - niets van zijn frisheid verloren bleek te hebben. Een zeer persoonlijk werk met alle kenmerken, die zo typerend voor Pijper's latere composities zouden worden, rhythmisch meeslepend, harmonisch verrassend en oorspronkelijk.
Liederen en een trio van de Pool Karol Rathaus vertoonden af en toe wel iets bijzonders in hun klankcombinaties, maar werkelijk nieuw leek dit werk mij toch niet; een modern vernisje om een laat-romantische kern.
Na de pauze hoorde men nog een trio van Géza Frid, een stuk, dat sterk beïnvloed lijkt door de Hongaarse folklore, in sommige fragmenten tzigane-achtig goedkoop, maar steeds effectrijk. Die effecten gaan mij soms wel wat te ver; zo laat Frid de piano bespelen door op het hout van de klep te slaan!
Het blaaskwintet van Jan Ingenhoven bleek een nogal slap geval, dat vooral in zijn vormgeving weinig geslaagd is.
De uitvoeringen stonden over het algemeen lang niet op het peil, dat wij van dergelijke concerten gewend zijn. Maar misschien moet dit toegeschreven worden aan de omstandigheid, dat het programma op het laatste ogenblik nog gewijzigd moest worden.
LEX VAN DELDEN
maandag 26 januari 1948
Mooi recital door violiste Edit Wohl
Mannenkoor GEWA zong in de grote zaal
Het als geheel weinig bevredigende "muzikale weekend" bracht tenminste één aangename verrassing; de jeugdige Hongaarse violiste Edit Wohl, die zich Zondagavond in de Kleine Zaal van het Concertgebouw aan het Amsterdamse publiek voorstelde. Zij bleek een uitgesproken violistisch talent te zijn, met een gave, trefzekere techniek en een zeer goede streek; haar toon is voortdurend helder en puur.
In een programma dat jammer genoeg enkele bewerkingen vermeldde, en dat terwijl er zulk een uitgebreide literatuur voor viool en piano bestaat, maakte haar van sentimentaliteit ontblote spel een gezonde, door en door muzikale indruk. Ik had het gevoel, dat zij met wat schroom stond te spelen, gereserveerd; waarschijnlijk zal een grotere podiumervaring haar de durf verschaffen er wat meer op los te spelen.
Deze bedeesdheid kwam vooral aan het licht, doordat Géza Frid de pianopartij met die onstuimige hartstochtelijkheid vertolkte, die deze sonate nodig heeft.
Een buitengewoon interessant programma van oud-Nederlandse motetten, Engelse en Italiaanse madrigalen liet het koor Collegium Musicum Amstelodamense Zaterdagavond in de goed-bezette Kleine Zaal horen. Voor de kennismaking met deze meesterwerken zou men het koor dan ook erkentelijk moeten zijn, ware het niet, dat de verschillende stemmen zo grof tegen elkaar afgewogen klonken en het begrip voor deze muziek zo weinig merkbaar was, dat men nauwelijks een indruk kreeg van de erin aanwezige schoonheid.
Vooral door de schoolse, weinig bezielende directie van Toon Vranken bleef deze koorzang (slechts het deel voor de pauze hoorde ik) dan ook mat en geestloos.
Drs. Arend Koole speelde tussen de koornummers enkele piano-soli; het enige, wat mij hierin duidelijk werd, was zijn gebrek aan zelfcritiek. Had hij die bezeten, dan zou hij zich niet aan het concertpodium hebben gewaagd. Want zowel technisch als muzikaal schoot dit spel ernstig te kort.
Tegelijkertijd gaf het mannenkoor G.E.W.A. (van het gemeente-energiebedrijf) in de volle grote zaal een concert, waarop geestdriftig en over het algemeen zeer goed gezongen werd. Vooral de geestige "Boere-Charleston" van Joh. Bordewijk-Roepman en Jac. Kort's dankbare "Nachtmuzikanten" klonken voortreffelijk. Dirigent Joep Schreurs leidde zijn mannen vaardig en met onopgesmukte, bezielende frisheid.
De koornummers werden afgewisseld door de alt Annie Hermus, die met mooi geluid en goed expressie o.a. liederen van Brahms ten gehore bracht.
In de Kleine Zaal bracht de uitstekende pianist Theo van der Pas Zondagmiddag een recital met o.a. twee nieuwe Nederlandse werken. Beide stukken stelden teleur. In R. Crolitus' sonatine kon ik - behalve veel gewilde moderniteiten - niets ontdekken, dat compositietalent verraadt; een inhoudloos stuk, zwak en grillig van thematiek en vorm.
Orthel's derde sonatine viel ook al niet mee. Veel eigens vertoont deze, wel is waar vakkundig gecomponeerde, muziek niet; vooral het langzame middendeel leek mij banaal van harmonie en melodie.
Van der Pas speelde voortreffelijk als altijd; misschien wat koeler en gereserveerder, maar hoe kan dat ook anders voor een practisch lege zaal!
LEX VAN DELDEN
vrijdag 30 januari 1948
Bartók's Orkestconcert nogmaals uitgevoerd
Men heeft in deze kolommen vorige week kunnen vernemen, welk een diepe indruk Bartók's concert voor orkest toen heeft gemaakt. Zonder superlatieven te gebruiken wil ik - na de herhaling ervan, Donderdagavond op het volksconcert in het Amsterdamse Concertgebouw - slechts nuchter-zakelijk vaststellen, dat wij zonder twijfel te maken hebben met een werkelijk nieuw meesterwerk, dat op één lijn te stellen is met de toppunten uit de gehele muziekliteratuur, met een Bach, een Beethoven.
Van Beinum gaf er een meesterlijke, meeslepende vertolking van. Men moet hem dankbaar zijn, dat hij het werk enkele keren op zijn programma's heeft geplaatst; want slechts bij herhalingen van deze (en ook van andere belangrijke!) hedendaagse muziek is ons concertleven gebaat.
Voor de pauze hoorde men zeer mooi verzorgde uitvoeringen van Beethoven's "Egmont-ouverture", Schubert's "Rosamunde-muziek" en het concert voor harp en fluit van Mozart, waarin Phia Berghout en Hubert Barwahser - resp. eerste harpiste en solofluitist van het Concertgebouworkest - de uitstekende solisten waren.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 31 januari 1948
Enrique Luzuriaga speelde Spaanse pianomuziek
Een programma, uitsluitend uit Spaanse muziek bestaande, voerde de Spaanse pianist Enrique Luzuriaga, begeleider van de danseres Mariemma, Vrijdagavond in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw uit. Dit programma, dat ogenschijnlijk zoveel beloofde, bleek toch ongunstig gekozen te zijn; de variatie in uitdrukkingswijze en inhoud van al deze composities (o.a. van Albéniz, Mompou, Granados en De Falla) is te gering om een heel recital te kunnen boeien. Ondanks het feit, dat enkele van deze werken - vooral van kleur en rhythme - prachtig zijn.
Luzuriaga, die over een goede, zij het wat slordige, techniek beschikt, toonde een temperamentvol pianist te zijn, maar zijn voordracht leek mij, in zijn soms geparfumeerd-zoetelijke romantiek en grillige vrijheden, aanvechtbaar. Het enthousiaste publiek dwong de pianist enkele toegiften af.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 31 januari 1948
Mozart-biografie van Alfred Einstein
Poging tot synthese
Aan de tot nu toe bestaande Mozart-biografieën - waarvan de chronologische catalogus van Köchel en de meesterlijke vijfdelige studie door Wyzewa en Saint-Foix (beide analyses) de kennis van Mozart's oeuvre vrijwel volledig hebben gemaakt - heeft de bekende in Amerika wonende musicoloog Alfred Einstein een nieuwe toegevoegd: "Mozart, sein Charakter, sein Werk". (Bermann-Fischer Verlag, Stockholm, 25.90.
Het is een poging het in alle vroegere analytische werken vergaarde materiaal samen te vatten in één levend organisch geheel; een synthese te scheppen met een levendiger en persoonlijker toon dan een dorre catalogus kan geven, zonder nochtans af te glijden naar de meestal populair-anecdotische vorm van de biografische roman.
Wat het meest in deze verbluffend knappe biografie treft, is Einstein's ongelofelijke kennis van zaken, zijn beheersing van dit uitermate omvangrijke materiaal, zijn gefundeerde oordeel en bovenal zijn bijzondere algemeen-cultuurhistorische eruditie, waardoor het behandelde wordt opgenomen in het zich ontwikkelende beschavingsproces van Mozart's dagen.
Dat deze grootse poging geheel zou slagen, kon men moeilijk verwachten. Met name het eerste deel - "Der Mensch" - blijft soms wat onoverzichtelijk, "de mens Mozart" verdrinkt hier dikwijls in de overstelpende hoeveelheid feiten en gaat vaak schuil achter de vele personen die zijn leven hebben beïnvloed. Maar het tweede deel - "Das Werk" - is ronduit meesterlijk, oorspronkelijk in zijn samenvattende vorm van de verschillende onderdelen van Mozart's oeuvre. Vooral de hoofdstukken "Das Klavierkonzert" en "Die Oper" werpen menig nieuw, verhelderend licht op deze zo gecompliceerde materie.
Zij, die enigermate vertrouwd zijn met Mozart's composities - een voorbehoud dat de schrijver trouwens ook zelf maakt - dienen deze biografie te lezen. Voortdurend zullen zij onder de indruk komen van deze grandioze poging tot synthese, waaruit steeds Einstein's hartstochtelijke liefde spreekt voor het genie Mozart.
LEX VAN DELDEN