zaterdag 1 november 1947
Nina Milkina

De Russische pianiste Nina Milkina, die Vrijdagavond in de Amsterdamse Bachzaal een voortreffelijk samengesteld Mozart-Haydn-programma liet horen bleek een fijne, heldere techniek te bezitten, waarin het prachtige, sobere pedaalgebruik vooral trof. Haar spel vermijdt alle sentimentaliteit, is dientengevolge voortdurend gezond en bovendien volkomen in de juiste stijl.

Wel is waar leek haar toonvorming wat eenvormig en bereikte zij in haar nuanceringen niet voldoende tegenstellingen - een werkelijk forte heb ik eigenlijk gemist - maar het geheel was toch zeker zo, dat men van een uiterst fijnzinnig en muzikaal talent mag spreken.

LEX VAN DELDEN


maandag 3 november 1947
zonder titel

Een bruisend, bijna vulcanisch temperament en grote pianistische kwaliteiten bleken de belangrijkste eigenschappen te zijn van de Hongaar Georgy Pázmán, die zich Zondagmiddag in de Kleine Zaal van het Concertgebouw aan het Amsterdamse publiek voorstelde.

Wat deze pianist technisch presteert, is zeer knap; jammer genoeg is zijn toonvorming vaak stug en veel te hard, waardoor de klank weinig bloeiend is en te reëel blijft. Zijn temperament maakt echter, dat zijn soms door hevige uitbarstingen ontsierde spel toch boeit.

Het recital werd besloten met stukken van de "moderne" Hongaren Szervánsky, Jemnitz, Pázmán, Weiner en Gressler, die geen van alle bijzonder konden overtuigen en hopelijk niet representatief zijn voor de stand van het huidige Hongaarse componeren.

In de Grote Zaal van het Concertgebouw, eveneens Zondagmiddag, dirigeerde Theo van der Bijl ter gelegenheid van zijn 40-jarig jubileum als componist een uitvoering van zijn "Passio", een oratorium volgens het Evangelie van Mattheus. Het is een vakkundig gecomponeerd werk, waarin vooral de goedbehandelde koren treffen. Het bevat echter weinig persoonlijks en is geschreven in een aan Franck herinnerende, maar nogal zalvende stijl, die niet bijzonder boeit.

Het Amsterdams Oratorium Koor kweet zich met toewijding van zijn taak, solisten waren Betty van den Bosch-Schmidt (sopraan), Henk Noort (tenor), Herman Schey (bas). De begeleiding werd verzorgd door de Haarlemse Orkestvereniging.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 8 november 1947
Studenten speelden nieuwe muziek

VAN de zes werken, (waarvan vijf Nederlandse), die de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Muziekvereniging "Aedon" Vrijdagavond in het hoofdstedelijke Concertgebouw liet horen ter gelegenheid van haar derde lustrum en het negende van de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Vereniging, was Pijper's uit 1921 daterende prachtig-subtiele "Twee ballades van Paul Fort" ongetwijfeld het hoogtepunt. Van de rest (alle premičres voor Nederland) kon alleen Marius Flothuis' "Cantata Silesiana" voor vrouwenkoor en klein orkest indruk maken door haar fijne, persoonlijke klank en een zeer originele tekstbehandeling.

Twee werken van de Engelsman John Ireland en Hugo Godron bevatten weinig persoonlijks en zijn te bloedarm en verouderd om te kunnen boeien.

Clara Wildschut componeerde voor deze gelegenheid een aan Chabrier herinnerende "Entrata capricciosa" en de student Frits Noske een lustrumcantate "Ardeat Vita", die wel talent verried, maar in haar schoolse stijl mij toch niet bijzonder kon overtuigen.

Onder directie van Karel Mengelberg en Kees van Baaren en met de goede solistische medewerking van Annie van Calsem (piano), Nantie Fabius (sopraan) en M.P. van der Grinten (bariton) kregen de werken een geestdriftige uitvoering.

De avond, die (na een uur pauze) door mej. B. Knook, preases van "Aedon" was geopend, werd ook bijgewoond door burgemeester d'Ailly.

LEX VAN DELDEN


dinsdag 11 november 1947
Estelinha Epstein

Het spel van de Braziliaanse pianiste Estelinha Epstein, die zich Maandagavond in de Bachzaal aan het Amsterdamse publiek voorstelde, bleek doorlopend zeer robuust, mannelijk te zijn. Men miste een lyrische toon en poëzie dan ook voortdurend, waardoor het geheel een nogal ruwe indruk maakte. Daarbij kwamen foute noten vrij veelvuldig voor, zodat technisch lang geen ideaal bereikt werd.

Muzikaal geldt dezelfde karakteristiek: grofheid, ruwe oppervlakkigheid, waardoor dit spel aan de buitenkant blijft en nooit het innerlijk van de muziek raakt.

LEX VAN DELDEN


maandag 24 november 1947
Gertler-kwartet

Het Belgische Gertler-kwartet, dat Zaterdagavond in de volle Kleine zaal van het Amsterdamse Concertgebouw optrad, bleek uit vier uitstekende instrumentalisten te bestaan, van wie de altist en cellist een meer sonore klank produceren dan de beide violisten.

In een voortreffelijk programma kon men genieten van het bezielde musiceren van dit ensemble, uitnemend van stijl en vaak zeer mooi van klank en samenspel. Door het sterke vibreren werd de toon voor mijn gevoel wat oververzadigd, wat op den duur vermoeiend werkt. Er werd echter zo doorleefd gespeeld, dat men voortdurend geboeid werd, vooral in Mozart's Adagio en Fuga in c kl. t..

Prokofiew's tweede strijkkwartet (uit 1941) vond ik in zijn beste ogenblikken een vlotgeschreven, aardig muziekje; de thematiek is echter vrij banaal en sterk verouderd. Schubert's Rosamunde-kwartet deed mij Prokofiew snel vergeten.

LEX VAN DELDEN


woensdag 26 november 1947
Twee zangeressen en een pianist

Rélie Rimathé, die Dinsdagavond in de Amsterdamse Bachzaal een uitmuntend samengesteld programma zong, bleek - behalve over een fijne smaak - tevens over het vermogen te beschikken, zich in de sfeer en inhoud van een lied in te leven. Haar subtiele, gevoelige expressie is dan ook haar sterkste zijde. Vocaal staat zij jammer genoeg niet op dezelfde hoogte: haar niet steeds heldere mezzo-sopraan klinkt nogal eens geforceerd.

Desondanks wist de zangeres voortdurend te boeien door haar sterke persoonlijkheid, die duidelijk uit de uiterst intelligente en doorleefde voordracht sprak. Luctor Ponse begeleidde mooi van klank, maar wist lang niet altijd de juiste eenheid met de zangeres te bereiken.

Lucie Goldschmeding-Bolman, die ik in het paviljoen Vondelpark slechts in twee zwakke werken kon horen van E. W. Mulder en Sas Bunge, bezit een vaak fraai klinkende alt, die zij technisch goed beheerst. In tegenstelling met Rélie Rimathé wist de jeugdige zangeres lang niet altijd voldoende te boeien. Daarvoor was haar voordracht te schools, te weinig persoonlijk. Toch lijkt zij mij een talent te zijn, dat echter nog ervaring moet opdoen.

Sas Bunge, de pianist die haar begeleidde speelde ook enkele solo's, waarmede hij toonde een vrij goede, maar weinig kleurige techniek te bezitten. Ook zijn spel kwam mij schools voor, het kon niet voldoende van het notenbeeld loskomen, zodat het weinig overtuigde.

LEX VAN DELDEN


zaterdag 29 november 1947
Een cantate van Hindemith in de Bachzaal

De hoofdschotel van de kamermuziekavond, die Vrijdagavond in de Amsterdamse Bachzaal voor leden van de kunstkring "Voor allen" plaats vond, vormde een in ons land zelden of nooit gespeelde cantate van Hindemith "Die Serenaden", een uit 1925 stammend werk op romantische teksten, voor sopraan, hobo, altviool en cello.

Het behoort zeker tot Hindemith's geslaagde stukken, is zeer knap, streng contrapuntisch geschreven; het vertoont een sterk romantische invloed, is rhythmisch vaak interessant, maar van klank bijna voortdurend wat somber en grauw.

Er voor hoorde men Brahms' klarinetkwintet in een nogal slordige en matte uitvoering; het Zigeuner-achtige, dat dit stuk eigen is, misten we te zeer, vooral daar er bovendien weinig contrasten in de tempo's waren: de langzame delen te snel en de snelle te langzaam. Tot slot Mendelssohn's strijkoctet, dat ook al leed onder het gebrek aan bezieling.

Er waren elf medewerkenden, wier namen wij wegens plaatsgebrek bezwaarlijk kunnen vermelden.

LEX VAN DELDEN