dinsdag 1 april 1947
Muziekgeschiedenis in vogelvlucht
OP het concert, dat het Nederlandsch Kamerkoor Maandagavond in het Concertgebouw gaf voor den Amsterdamschen Kunstkring "Voor Allen", werd men voor de pauze door de geschiedenis van den geestelijken koorzang geleid, te beginnen omstreeks 1500 en eindigend in het heden.
Een bezwaar van dit summiere overzicht was, dat men nauwelijks gelegenheid kreeg een indruk te krijgen van een bepaalde periode; daarvoor werd elke componist te fragmentarisch behandeld.
Hoogtepunten waren het prachtige Stabat Mater van Palestrina (± 1550), werken van den Engelschman John Bull (± 1600) en Schütz (± 1625), den schoonvader van J. S. Bach. Van de "modernen" demonstreerden Poulenc's liederen weer den fijnzinnig-muzikantesken geest van dezen typisch-Franschen componist.
Er werd doorgaans met veel distinctie en mooien klank gezongen, vaak voortreffelijk, vooral door het vrouwelijke deel van het koor. Toch boeide het geheel onvoldoende doordat Felix de Nobel's weinig genuanceerde directie de innerlijke bewogenheid miste, die zijn prestatie als pianist-begeleider anders zoo prachtig doet zijn.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 8 april 1947
Meesters . . . .
OP eersten Paaschdag konden de Amsterdammers in het Concertgebouw genieten van voortreffelijken koorzang door Heerlen's mijnwerkerskoor "St. Pancratius", dat over prachtige stemmen weet te beschikken en een met zorg samengesteld, grootendeels Nederlandsch programma, zeer mooi genuanceerd en buitengewoon expressief voordroeg.
Een aangename verrassing was de kennismaking met den enthousiast leidenden dirigent Henri Heyendael, die bovendien toonde uitmuntend voor mannenkoor te kunnen componeeren, in het sonoor klinkende "Schemering".
"Apollo", Roeske's onovertrefbare mannenkoor, dat als gastheer fungeerde, liet zich ook zelf hooren, even gedisciplineerd en evenwichtig van klank als altijd, zoodat deze middag een demonstratie werd van koorzang op zijn best.
. . . . en leerlingen
Tegelijkertijd liet een jongere generatie zangers en zangeresjes in de Apollo-hal een publiek van ouders en bekenden met verteedering terugdenken aan hun voorbije jeugd.
Het was een heele gebeurtenis voor de kleinen in deze enorme ruimte voor echt publiek te mogen zingen. Maar de 18 kinderkoren der afdeelingen van het Amsterdamsch Speeltuin Verbond weerden zich dapper, al dient gezegd, dat de resultaten zeker voor verbetering vatbaar zijn onder kundige en strenge leiding. Want die bleek soms zeer onvoldoende.
"Drie lieve meisjes"
DE Operette Spelers bezitten in Karel Mengelberg een uiterst bekwaam dirigent, die zijn menschen weet te inspireeren en tot zeer goede prestaties te brengen. Als men bedenkt, dat de zangers en zangeressen, die Zaterdagavond in het Amsterdamsche Krasnapolsky Walter Kollo's operette "Drie lieve meisjes" onverkort(!) opvoerden, geen noot muziek kunnen lezen, dan moet men groote bewondering hebben voor de door hem bereikte resultaten.
Deze operette bevat ensembles, die vaak zeer moeilijk zijn en beroepsgezelschappen de grootste moeite zouden bezorgen. De Operette Spelers zongen dit alles met groote levendigheid en acteerden soms zeer goed. Speciaal Lous Mounoury en Han Kleinsma moeten met eere genoemd worden.
Ook het orkest klonk voortreffelijk, zoodat men tevreden mag zijn met deze zeer geslaagde opvoering.
LEX VAN DELDEN
maandag 14 april 1947
Saxofoonconcert van Eisenmann
Aubert's Habanera op Volksconcert
ZELDEN is men in de gelegenheid een inzicht te verkrijgen in het oeuvre van een tijdgenoot-componist. Men moet de Vereeniging "Muzieklyceum" dus dankbaar zijn, dat zij Zondagmiddag in het Amsterdamsche Minervapaviljoen een concert had georganiseerd, gewijd aan werken van Will Eisenmann.
Eisenmann is een Duitscher, die in 1933 Zwitserland boven zijn vaderland verkoos. In zijn werk openbaart zich zijn landaard nog duidelijk. Men herkent er den geest in, die typeerend is voor het Duitschland van na den voorlaatsten wereldoorlog. Een bijna neerdrukkende ernst en 'n zeker levenspessimisme zijn hiervan het voornaamste kenmerk.
Alleen al uit de door Eisenmann gebruikte teksten kon men - behalve dezen geest - den invloed van Mahler verwachten. Bij het luisteren naar de "Drie zangen" van Tagore (voor tenor en strijkkwartet), door Albert Dana zeer expressief gezongen, en het divertimento voor 3 houtblazers werd deze verwachting tot zekerheid.
Beide werken klinken goed, het harmonische bouwsel is vaak interessant, maar welk een neerslachtigheid spreekt uit deze muziek! De wat schoolsche rhytmiek, die vrij star en onveranderlijk blijft, leek mij de oorzaak van de geringe levendigheid.
Veel boeiender bleken de "Spreuken der wijsheid" (uit 1939) op teksten van Omar Khayyam, die de sopraan Vera Doniska prachtig van stem, met Piet Ketting als uitstekenden begeleider, voordroeg. Hier bereikte Eisenmann in een bondige taal, die de spanning voortdurend volhoudt, een veelal zeer poëtische stemming.
In het concert voor saxofoon en strijkorkest (1946), dat den interessanten middag besloot, bleek Eisenmann zich gunstig ontwikkeld te hebben. Zijn uitgesproken talent weet zich hier losser, minder ernstig uit te drukken, met het gevolg, dat men geboeider luistert. De Zwitser Hans Ackermann was de voortreffelijke solist, die het bijzondere timbre van de zelden gehoorde saxofoon op prachtige wijze recht deed wedervaren.
Volksconcert
Het volksconcert, dat Zondagavond in het Concertgebouw door Hein Jordans werd gedirigeerd, bracht Amsterdam de eerste uitvoering van "La Habanera", een in 1918 gecomponeerd symphonisch gedicht van Louis Aubert. Het sterk door Debussy beïnvloede werk, dat vooral door zijn brillante instrumentatie een goeden indruk achter liet, moest het glansrijk afleggen tegen het 13 jaar vroeger geschreven meesterwerk "La Mer" van Debussy, die Aubert ver voor was.
In Haydn's verrukkelijke, helaas te zelden gespeelde hoboconcert - met het geestige rondo - blies Haakon Stotijn de solopartij prachtig van toon. Helaas was er soms een nerveuze onbeheerschtheid in zijn spel, die het samengaan met het orkest nogal eens onevenwichtig maakte.
Jordans, die het programma had geopend met een goede uitvoering van Koetsier's welluidende, pretentielooze Symphonietta, gaf doorgaans boeiende vertolkingen, die jammer genoeg vaak ontsierd werden door ongelijke inzetten. Vooral in Debussy miste men een goed afgewogen klankevenwicht.
LEX VAN DELDEN
woensdag 16 april 1947
Uitstekend triospel
MET een prachtige, uiterst fijn afgewogen uitvoering van Beethoven's trio op. 1 no. 2, openden Jo Goudsmit (piano), Jo Hekster (viool) en Samuel Brill (cello) het concert, dat dit drietal Dinsdagavond in de Bachzaal voor den Amsterdamschen Kunstkring "Voor Allen" gaf.
Goudsmit leek mij de "geestelijke" leider van het trio; zijn spel was van een volmaakte opvatting en technisch meesterlijk. En welk een rijkdom aan nuanceering bezit zijn aanslag!
Met dezen pianist bereikten de beide anderen een perfect samenspel, dat bijna steeds het hooge niveau handhaafde. Slechts af en toe ontsierde een onzuivere intonatie of de scherpe toon van den violist het overigens zeldzaam boeiende geheel.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 18 april 1947
Gemengd koor "Sweelinck"
De hoofdschotel van het programma, dat het Chr. Gemengd koor "Sweelinck" Donderdagavond in de Amsterdamsche Bachzaal uitvoerde, werd gevormd door Mendelssohn's omvangrijke "Lofgezang".
Men had kennelijk hard gewerkt, maar de kwaliteit van het koor bleek nog onvoldoende te zijn en de directie van F. Pijlman van te geringe duidelijkheid en zeggingskracht om van het ondankbare werk een boeiende vertolking te geven.
De solisten voldeden behoorlijk, het orgel werd door Henk Pijlman verdienstelijk, zij het wat onrhytmisch, bespeeld.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 19 april 1947
Het kleurenorgel van Thomas Wilfrid
VIJFENTWINTIG jaar geleden ondernam de Deensche zanger en geleerde Thomas Wilfrid een interessante poging het verband tusschen muziek en kleur vast te leggen in een zgn. "kleurenorgel". Het was overigens niet het eerste experiment in deze richting.
Reeds lang was het verschijnsel bekend, dat klanken de gewaarwording van kleuren konden geven en omgekeerd. Men noemt dit het verschijnsel van de synaesthesie.
Een boordje in E-majeur
De Fransche symbolist, de dichter Rimbaud geeft in zijn gedicht "Les voyelles" ("de klinkers") een duidelijk voorbeeld van de synaesthesie van kleuren en letters: de A noemt hij zwart, de E wit, de U groen, enz.
In 1890 werd het geval bekend van een dame, die bij elk woord een kleurgewaarwording kreeg, welke het resultaat was van het mengen der kleurindrukken, die elke afzonderlijke letter verwekte: Was o blauw en f geel, dan was het woord "of" groen.
Ook composities of zelfs het geheele oeuvre van een componist gaven vaak aanleiding tot synaesthesie. Er zijn gevallen bekend, dat opera's kleursensaties opwekten: Aïda - blauw en De vliegende Hollander - groen. Gounod riep in iemand violet wakker, in een ander blauw. Hiermede is al meteen duidelijk, dat het verschijnsel sterk individueel is.
"Timbre en kleur"
De meest gangbare vorm van synaesthesie onder musici is het verband tussen kleuren en de timbres van bepaalde muziekinstrumenten (zij spreken van "klankkleur!"). Het is dan ook niet verwonderlijk, dat de bekende onderzoeker Bosauquet in 1876 voorstelde het lezen van orkestpartituren te vereenvoudigen door de verschillende instrumentgroepen in kleuren te noteeren. Zoo wilde hij voor de strijkers zwart gebruiken, voor de hoorns, trompetten en het slagwerk rood en voor de houtblazers blauw. De practijk had Bosauquet n.l. geleerd, dat strijkers, evenals zwart, een matige, weinig felle emotie verwekken, terwijl hoorns en trompetten heviger gevoelens oproepen, evenals rood.
Ook toonsoorten worden vaak met kleuren geassocieerd. Zoo noemde Beethoven b mineur zwart. En de bekende componist en schrijver Hoffmann zegt van zijn held Johannes Kreisler, dat "hij een jas draagt van cis-mineur kleur en een E-majeur boord!"
Rimski-Korsakow en Scriabine stelden ieder een lijst op. De lijsten vertoonen in veel opzichten overeenkomst, wijken in enkele gevallen echter sterk van elkaar af. Het verschijnsel der synaesthesie is dus blijkbaar zeer subjectief en niet aan bepaalde wetten te binden.
Toch ligt de associatie voor de hand. Immers zowel licht als geluid is een psychische sensatie, die door trillingen opgewekt wordt. Meer dan deze overeenkomst kan men echter niet vaststellen. In 1810 schrijft Goethe in zijn "Kleurenleer": "Kleur en geluid kunnen in geen enkel opzicht vergeleken worden...... Ze zijn als twee rivieren, die een en dezelfde bron hebben, maar haar weg in verschillende richting vervolgen..."
"Instrumenten"
De vroeger, vooral door Newton verdedigde veronderstelling, als zou het hoorbare (muziek) zichtbaar (tot kleur) gemaakt kunnen worden en omgekeerd, bracht verscheidene onderzoekers er toe, kleur en muziek te combineeren in een instrument.
Eén van de belangrijkste pogingen was die van den Engelschen professor Wallace Rimington, die in 1895 in Londen een kleurenorgel demonstreerde, dat muziek in kleuren "vertaalde". Wanneer men op het kleurenorgel een nocturne van Chopin van het echte notenbeeld speelde, kwamen er geen klanken te voorschijn, maar zag men op een soort filmdoek een kleurenspel.
De interessantste poging blijft echter de "Clavilux" die de Deen Thomas Wilfrid in 1922 in New York voor het eerst vertoonde. De "Clavilux" bracht een soort "kleurenmuziek" voort, een kunst, die slechts op muziek gelijkt, in zooverre, dat tijd en rhytme de kenmerken zijn. Bestaande muziek werd hier echter niet "vertaald", zooals bij Rimington's kleurenorgel, maar geheel oorspronkelijke composities werden door Wilfrid ontworpen, die een "kleurenspel" vertegenwoordigden, het welk emotioneel toevallig wel eens parallel kon loopen met een te illustreren muziekstuk.
Een dergelijk experiment werd in 1926 ondernomen, toen de Amerikaansche dirigent Stokowsky met het Philadelphia Symphonie Orkest de "Sheherazade" van Rimsky Korsakow uitvoerde, met Wilfrid aan zijn "Clavilux", die voor kleurenbegeleiding zorgde. Tegen een dergelijke onderneming kan men niet meer bedenkingen hebben dan tegen een "interpretatie" van willekeurige muziek door een ballet.
Het aantal experimenten om het verband tusschen muziek en kleuren in een instrument vast te leggen, is hiermede geenszins uitgeput.
Wilfrid heeft ontegenzeglijk met zijn "cavilux" het meest redelijke resultaat bereikt.
LEX VAN DELDEN
zaterdag 19 april 1947
Recital op twee piano's
Het waren twee Zwitserse pianisten - Hilde Hiltl en Theodor Sack - die zich Vrijdagavond in het Amsterdamsche Concertgebouw lieten hooren. En hun spel droeg dan ook vele kenmerken van die afkomst: 'n grooten ernst en bijna neerdrukkende, onverstoorbare evenwichtigheid, een gedegen techniek.
Zij hadden bovendien te kampen met de ongelijke kwaliteit der beide vleugels, die een egaal versmeltenden klank onmogelijk maakte.
Zoowel in Mozart's sonate, Reger's variaties, die toch al moeilijk nog te waardeeren zijn, als in Milhaud's anders zo dankbare "Scaramouche", bleef de toonvorming meestal te luid en vooral te stug en droog.
Met verlangen wachtte men op een wat warmer geluid, maar het bleef helaas bij een avond met gedegen en ernstig samenspel zonder eenige ontroering.
LEX VAN DELDEN
maandag 28 april 1947
Volksconcert
Liszt's tweede pianoconcert neemt in de geschiedenis van de pianotechniek een belangrijke plaats in. Het gebruik van de piano als "slagwerk", als hamer-instrument, is hier reeds ver ontwikkeld. Een volgende generatie, met name Bartok en Pijper, zou hiervan de uiterste consequenties trekken.
Cor de Groot, die Zaterdagavond in het Amsterdamsche concertgebouw de solist was op het volksconcert, hield er een enthousiast pleidooi voor en Van Beinum liet het orkest een goed-klinkende, zij het wat onevenwichtige partij spelen. Desondanks vermocht het muzikaal sterk verouderde werk niet bijzonder boeien.
Met een brillante uitvoering van Wagenaar's ouverture "De getemde feeks" was het concert geopend. Besloten werd met Sjeherazade van Rimski-Korsakow, waarin, afgezien van een zwak begin van het koper, dat soms achteraan kwam, de vele solo's in een kleurige en gespannen omraming kwamen te staan.
LEX VAN DELDEN
woensdag 30 april 1947
Techniek en persoonlijkheid
Twee pianisten
In het Amsterdamsche Concertgebouw hoorde men Dinsdagavond twee pianisten.
Alexander Uninsky - in de Groote Zaal - demonstreerde in een uitstekend en veelzijdig programma een prachtige afgewogen techniek met een uiterst ontwikkeld nuanceeringsvermogen. Nochtans miste men innerlijke geladenheid en persoonlijkheid, zoodat zijn spel onbevredigend bleef.
Adrian Aeschbacher - in de Kleine Zaal - bleek een volstrekte antipode van Uninsky. Voortdurend boeide zijn geladen, bijna bezeten spel (in een conventioneel Beethoven-programma) door zijn sterke persoonlijkheid. Ondanks de bezwaren, dat zijn techniek zeker niet mooi is: nuanceeringen worden in vlagen geproduceerd en een werkelijk pianissimo bestaat bij hem niet.
Beide zalen waren bijna vol....
LEX VAN DELDEN