woensdag 2 oktober 1946
Ned. Mozartvereeniging
Ten onrechte ziet men nog algemeen de meening verkondigd, als zou Mozart een alleenstaand fenomeen zijn, plotseling en zonder eenige voorafgaande voorbereiding ontstaan. Het is een bijzonder gelukkig idee van de Nederlandse Mozartvereeniging geweest van haar activiteit blijk te geven met een programma, dat Mozart duidelijk doet uitkomen als logische exponent van zijn tijd. De overgang naar de vroeg-romantiek, waarvan Mozart het eerste en grootste genie was, werd vertegenwoordigd door twee sonates voor fluit en clavecimbel, respectievelijk van den in zijn tijd beroemdsten zoon van Bach, Carl Philipp Emanuel, en den minst bekenden van Bach’s componeerende telgen, Johann Christoph Friedrich. Tusschen beide werkjes had men een sonate voor clavecimbel (of piano) van Haydn geplaatst.
Na de pauze hoorde men het divertimento KV 254 voor pianotrio en het fluitkwartet KV 285 van Mozart. Het fluitkwartet, in 1777 geschreven en voor het eerst in zijn oorspronkelijken vorm verschenen in 1882, is het eerste van drie fluitkwartetten, die Mozart voor den Nederlander De Jean geschreven heeft. Het toont ons Mozart op zijn best, geniaal als het is van een puren eenvoud en een doorzichtige helderheid.
Van de uitvoerenden noemen wij in de eerste plaats Everard van Royen, die zijn subliem meesterschap op de fluit demonstreerde. Zoo een pianissimo is werkelijk niet te verbeteren! Gusta van Royen, die het clavecimbel en den vleugel bespeelde, heeft een voortreffelijke en heldere techniek, die haar juist voor deze werken bijzonder geschikt doet zijn. Een te sterk élan maakt haar spel soms wat onrhythmisch en onbeheerscht.
De strijkers Nicholas Roth (viool), Karel Schouten (altviool) en Frieda Belinfante (violoncel) vormden lang geen ensemble; het samenspel was rommelig, de toon soms ruw en scherp en de zuiverheid vaak zoek.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 8 oktober 1946
Oscar Delvigne
In de slecht bezette Bachzaal hoorden wij een programma Maandagavond, samengesteld uit een viertal Beethoven-sonates, waarop natuurlijk voor de zoveelste maal de Mondscheinsonate en de Appassionata prijkten. Kan men ons niet eens andere, minder vaak gespeelde werken voorzetten?
Oscar Delvigne kon ons overigens niet bijzonder overtuigen van het feit, dat hij pianist is. Met veel moeite zochten wij naar lichtpunten, doch tevergeefs! Naast een uitermate leelijke en gebrekkige techniek toonde hij ons duidelijk zijn onmacht om zich in de uit te voeren werken ook maar enigermate in te leven en te verdiepen. Wij hoorden één groote onduidelijke massa van grove, harde en dorre klanken, die vrijwel schakeringsloos geproduceerd werden. Tusschen een sterk forte en een te luid pianissimo scheen geen gebied van andere klankmogelijkheden te bestaan. Zijn gemis aan techniek veroorzaakte de meest onverantwoorde tempovertragingen. Neen, dit was nóch pianospel, nóch Beethoven, helaas.
LEX VAN DELDEN
woensdag 9 oktober 1946
Liederenavond Bodi Rapp
Allereerst een bijzonder woord van lof voor het voorbeeldig samengestelde programma, dat Bodi Rapp en Felix de Nobel ons voorzetten: voor de pauze twee groepen liederen van Schubert en Wolf; er na vier groepen, respectievelijk van Ravel, waaronder het prachtige, met alle schoolsche theorie in strijd zijnde "Ronsard à son âme" (met de voortdurende kwintenparallellen), Jan Mul, Perleberg en Roussel. De drie Latijnsche minneliederen van Mul zijn goed voor de stem geschreven, dankbaar, doch niet zeer belangrijk, niettemin zeker de moeite waard. De liederen van Perleberg munten uit door gebrek aan originaliteit, zijn uiterst onbenullig, soms goedkoop en weinig vocaal geschreven.
Bodi Rapp beschikt over een prachtige stem, die in alle registers bijna even fraai klinkt. Haar stemtechniek is zeer goed, schier volmaakt. Ondanks deze gunstige capaciteiten, liet zij een indruk van onbevredigdheid achter. Zij bewandelt nl. slechts den, in dit geval, niet steeds gulden middenweg op het gebied der expressie, kan daarvan niet afslaan naar zijwegen van uitersten, zoodat nooit een heftige geëmotioneerdheid of een verstikte teederheid ontstaat. De dramatische expressie en de lichte humor zijn zeker niet haar fort. Dat is jammer, aangezien wij vaak overtuigd werden door haar onmiskenbaar talent. Felix de Nobel begeleidde als steeds prachtig, vond altijd de juiste sfeer met zijn volmaakte muzikaliteit. De zeer volle Kleine Zaal was enthousiast en dwong de zangeres door veel bloemen en applaus een toegift af.
LEX VAN DELDEN
dinsdag 15 oktober 1946
Koorzang door "Apollo"
Ten bate van de stichting 1940-1945 zong de Koninklijke Mannenzangvereeniging "Apollo" onder leiding van den nog steeds vitalen grijsaard Roeske voor een aandachtig en geestdriftig publiek in de Groote Zaal van het Concertgebouw.
De uitvoering stond op hoog peil. De zeer beheerschte en duidelijke directie van den in December zijn 50-jarig leiderschap vierenden dirigent is er oorzaak van, dat het koor uiterst gedisciplineerd zingt, soms zelfs té streng, vooral in de afgebeten beëindiging van sommige werken. Het programma bood het publiek, naast composities van Schubert, Palestrina, Willem Landré en Dobrowen, ook licht verteerbaren kost, o.a. Roeske’s populair geworden "‘t Geuzenlied op den thuischmarsch".
Als instrumentaal intermezzo speelde de organist Joep Schreurs orgelwerken van Bach en Franck op een instrument, dat ons – door zijn kwaliteit – nog steeds niet kan overtuigen van het feit, dat het een orgel is. Schreurs speelde overigens voortreffelijk, met uitnemende registratietechniek en juist stijlgevoel.
Het publiek verlengde het programma, door nadrukkelijk applaus, dat hier zeker op zijn plaats was, met enkele toegiften.
LEX VAN DELDEN
vrijdag 18 oktober 1946
Henriëtte Bosmans
Donderdagavond voerde Henriëtte Bosmans in de volle Grote Zaal populaire romantische muziek uit (uitgezonderd Bach, die zoowel door de plaatsing op het programma als door de uitvoering wel wat vreemd aandeed).
Henriëtte Bosmans’ spel liet gemengde indrukken achter, of beter gezegd: tweeërlei indrukken. Daar, waar de muzikale inhoud meer aan de oppervlakte blijft, minder belangrijk is, slaagde zij het best. Zoo kregen de beide Franciscus-legenden van Liszt een meesterlijke vertolking, evenals Brahms’ wel wat langademige opus 1. In Schubert en Chopin voldeed zij veel minder; vooral de dichterlijke stemmingen misten wij.
Het leek ons zelfs, dat de pianiste veranderingen in tempi aanbracht, die den composities belangrijk schade doen. Wij kunnen het bijvoorbeeld niet eens zijn met ontelbare rubati, in één enkele kleine mazurka aangebracht, zoodat het danskarakter verloren gaat. Henriëtte Bosmans is ongetwijfeld een groot instrumentaliste, met des te meer nadruk wijzen wij op onze bezwaren. Het zeer talrijke publiek was geestdriftig en kreeg enkele toegiften
LEX VAN DELDEN
maandag 21 oktober 1946
Louise Thyrion
Wat in het spel van de Belgische pianiste Louise Thyrion terstond treft, is de jeugdige onstuimigheid, die haar soms tot te plotselinge expansies van geluid verleidt. Bovendien is het toucher vaak te scherp en meestal te hard. Dit alles bleek uit de Chromatische Fantasie van Bach, die vaak te hevig geladen was; in de daarop volgende Fuga, die uiteraard strengere beperkingen oplegt, slaagde de pianiste veel beter. Een sonate van Beethoven leed aan dezelfde euvels: het is alles nog te jong, nog niet bezonken, en boeit daardoor niet steeds. Dat dit spel muzikaal gezond is, bleek uit Mendelssohn’s Variations Sérieuses, die zij in een frissche vertolking werkelijk voor saaiheid wist te behoeden!
Na de pauze overtuigde Louise Thyrion ons in Fauré en Ravel met zekerheid van haar talent, door kerngezonde opvattingen en een virtuoze techniek. Ik denk, dat technische moeilijkheden voor haar niet bestaan. Zij heeft zeer veel in haar mars. Dit samen met haar – van alle sentimentaliteit ontbloote – muzikaliteit zal, als de jaren hun rijpingsproces hebben voltrokken, zeker een begaafd pianiste uit haar doen groeien
LEX VAN DELDEN
dinsdag 22 oktober 1946
Amsterdamsche Kunstkring
De volle Groote Zaal luisterde Maandagavond met gespannen aandacht en kennelijke waardering naar Jo Vincent, Gerard Hengeveld en Piet Lentz, die voor den Amsterdamschen Kunstkring "Voor Allen" optraden. Zij, die er van houden naar een prachtige stem te luisteren, die alles even feilloos doet klinken, hebben hun hart kunnen ophalen aan werken van Schumann, Fauré, Caplet, Diepenbrock en vijf door Benjamin Britten voortreffelijk bewerkte volksliederen. Het was jammer, dat de vleugel niet open stond, zoodat de begeleiding wat mat en dof klonk. Bijzonderen lof verdient Piet Lentz voor de magnifieke, uiterst gevoelige wijze, waarop hij de cellopartij in Diepenbrock’s bekende Berceuse streek.
Tot slot natuurlijk enkele toegiften.
LEX VAN DELDEN
maandag 28 oktober 1946
Concertgebouw op Zondag
Onder auspiciën van den Tsjechischen gezant in Nederland begon men met een strijkkwartet van Stamic, den onder den naam Stamitz beter bekenden Mannheimer; een aardig, speelsch werkje. Daarna volgden Nováks eenige kwartet en opus 51 van Dvorák.
Novák spreekt hier een zeer warmbloedige Tsjechische taal, ontbloot van de bijna overal elders merkbare Duitsche neoromantische invloeden. Al deze Slavische werken kregen ’n uitermate Slavische vertolking, geestdriftig, bezield en gevoelig. Afgezien van enkele lichte ontsieringen, waarvoor de tweede violist door zijn niet altijd even mooie vibratietechniek aansprakelijk gesteld moet worden, bleek, dat het Czech. Ondricek-kwartet als ideaal pleitbezorger te beschouwen is voor de Tsjechische – in het algemeen: Slavische – muziek.
Een prachtige middag!
In de volle Groote Zaal zongen vijf zangeressen en zangers een afwisselend programma. De beide Italianen Bruno Ghilino (lyrisch tenor) en Alberto Castagnoli (heldentenor) zijn zeker geen Italiaanse sterren; de eerste bezit slechts een aangename stem en weinig expressie, de tweede geen bijzonder prettig geluid, doch werkt met veel theatereffecten. Eerlijk gezegd voldeed de niet-Italiaansche rest veel beter. Onze landgenoot Wim van Santen (bas) beschikt over prachtige stemkwaliteiten, evenals de Hongaarsche dramatische sopraan Lotte Medak, wier stem soms zelfs fraai klinkt.
Ook Vlasta Urbanova, de jonge Tsjechische lyrische sopraan, heeft voortreffelijk vocaal materiaal. Van Sante’s expressie is echter onvoldoende (te weinig theaterroutine!). Lotte Medak heeft kennelijk de vereischte operascholing doorgemaakt en boeit daardoor steeds. Urbanova had langen tijd noodig om zich in te zingen. Aan den vleugel zat Jiri Jirous, die volgens de affiches chef van de Praagse opera is. Hiervan bleek niets, wij misten…. "muziek!" Bovendien had hij kennelijk moeite Ghilono, die soms volmaakt zonder rhytme zong, te volgen. Leider van de Praagsche Opera??
LEX VAN DELDEN